Direct naar artikelinhoud
OpinieDigitalisering hoger onderwijs

Digitalisering bedreigt onze universiteit. Het is tijd om een grens te trekken

Digitalisering en privatisering in het hoger onderwijs gaan hand in hand. De afhankelijkheid van (Amerikaanse) techbedrijven neemt toe. Tijd om een grens te trekken, stellen de rectores magnifici van de Nederlandse universiteiten.

Universiteitsbibliotheek Maastricht.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

Studenten en docenten delen informatie op Canvas of Blackboard. Plagiaatdetectie gebeurt door scripties te sturen naar Turnitin, in de Verenigde Staten. Voor open online courses wordt gebruik gemaakt van Coursera of EdX. Applicaties, e-mailservices, besturingssystemen en clouddiensten worden geleverd door Google en Microsoft. En wetenschappers maken daarnaast gebruik van allerlei commerciële diensten als ResearchGate, Academia.edu, Google Scholar, SciVal, Slack en YouTube in hun leer- en werkomgeving. De snelle digitalisering van het Nederlandse hoger onderwijs is in toenemende mate afhankelijk van commerciële platformdiensten.

Het is aantrekkelijk, want goedkoop: het verdienmodel van deze bedrijven is vooral gestoeld op het vergaren van gebruikersdata, waarmee gepersonaliseerde advertenties en services kunnen worden aangeboden. De student en de docent worden het product; de gegevens zijn niet langer van hen, van universiteit of van de hogeschool. Hoewel digitalisering een goede zaak is en er in beginsel niets mis is met commerciële diensten, dreigt hier wel iets mis te gaan.

Gezamenlijk beleid

De universiteiten en hogescholen hebben weinig tot geen invloed op de manier waarop data worden verzameld en gepersonaliseerd. De meeste aanbieders zijn niet in Nederland gevestigd en minder vertrouwd met de publieke waarden waarop ons onderwijs is gestoeld. Verder is de keuzevrijheid beperkt: de markt wordt gedomineerd door enkele grote bedrijven. Dat creëert afhankelijkheid, bemoeilijkt de onderhandelingspositie en belemmert vernieuwing. En helaas trekken de hoger onderwijsinstellingen momenteel nog niet gezamenlijk op bij de keuze om van bepaalde platformen wel of juist geen gebruik te maken. Het gevolg is dat er geen tegenmacht is en geen gezamenlijk beleid.

Dit kan grote consequenties hebben. Om te beginnen wordt het onderwijs afhankelijk van bedrijven die de architectuur van platformen bepalen en aanpassen, zonder dat instellingen hier invloed op kunnen uitoefenen. Dit doet afbreuk aan de onafhankelijkheid van onderwijs en wetenschap.

Ten tweede verschuift de controle over data van studenten, docenten en onderzoekers naar deze bedrijven, die deze data kunnen exploiteren zonder publiek toezicht. De voorwaarden waaronder de diensten worden geleverd, laten grote vrijheid voor platformbedrijven om data voor eigen doelen te gebruiken. Het publieke toezicht op het hoger onderwijs wordt daarmee uitgehold.

Ten derde leggen deze commerciële platforms grote nadruk op gepersonaliseerde diensten, learning skills en toegepaste kennis. Dit kan ten koste gaan van de aandacht voor onderwijs als een gedeeld goed. Gestuurd door gebruikersdata en marktwerking worden de winstgevende diensten aangeboden, en niet zozeer diensten die een evenwichtig curriculum ondersteunen.

Tot slot is er de spanning tussen individuele rechten, zoals het recht om niet ‘gemonitord’ te worden, en de wijze waarop deze bedrijven omgaan met gebruikersgegevens. De autonomie van docenten en studenten wordt hiermee potentieel ondergraven.

Publieke waarden

De afgelopen eeuwen is ons onderwijs gebouwd op publieke waarden als vrijheid, onafhankelijkheid, autonomie en gelijkheid. Het vormt het fundament voor gelijke kansen van mensen. Dat dreigt door deze ontwikkeling te worden aangetast. Genoeg reden om ons te bezinnen, een grens te trekken en daarbij op Nederlandse en Europese schaal gezamenlijk op te trekken. Wij stellen vier oplossingen voor.

Ten eerste moet de sector verantwoordelijkheid nemen voor de publieke waarden. Onderwijs is een publiek goed, het dient breed toegankelijk te blijven. De onafhankelijkheid mag niet in het geding komen, de rechten en vrijheden van studenten en medewerkers − zoals privacy en non-discriminatie − moet gewaarborgd zijn. En het publiek toezicht moet zijn gegarandeerd. Die waarden dienen voorop te staan, ook bij digitalisering en het gebruik van commerciële platformen. Op die waarden mag door instellingen onderling geen onderscheid worden gemaakt en er mag niet mee worden gemarchandeerd. Om dat te bewaken moet door de sector een kader worden ontwikkeld.

Ten tweede gaat de onderwijssector zelf werken aan een veilige en verantwoorde digitale omgeving. Universiteiten en hogescholen moeten samen met de overheid en ICT-organisaties als Surf nagaan hoe platformen ontwikkeld kunnen worden waarmee gebruikersdata in publieke handen blijven. Dat gebeurt idealiter op Europees niveau, om het voldoende grootschalig aan te pakken. Nederland moet hierin het voortouw nemen.

Ten derde: als hoger onderwijsinstellingen wel commerciële diensten gebruiken − en daar is ten principale niets tegen − moeten zij niet individueel in zee gaan met verschillende aanbieders, maar gezamenlijk voorwaarden opstellen die voor alle aanbieders gelden. Samen staan wij sterker. Universiteiten en hogescholen moeten afspraken met elkaar maken over bijvoorbeeld de veiligheid, privacy en controle op het gebruik van studiedata; de opslag en ontsluiting van data in de cloud; of het gebruik van algoritmes op studiedata en de publieke controle daarop. Als instellingen zich niet tegen elkaar willen laten uitspelen door commerciële aanbieders, is het belangrijk zelf de regie te nemen − zoveel is wel duidelijk geworden in het dossier rond het ‘open access’ publiceren van onderzoeksresultaten, waarbij alleen resultaten in de onderhandelingen met uitgevers konden worden geboekt door in VSNU-verband gezamenlijk op te trekken.

Google en Microsoft

Tot slot dient de sector te leren van andere publieke sectoren. Het hoger onderwijs is niet uniek. In het primair onderwijs ontwikkelt de platformisering van leeromgevingen zich heel snel en zijn commerciële aanbieders (Google, Microsoft) steeds sterker aanwezig. De gezondheidszorg kent relevante parallelle ontwikkelingen en ook Nederlandse gemeenten zijn druk bezig met een veilige en verantwoorde transformatie naar een digitale organisatie.

Dat moet leiden tot een maatschappelijk perspectief: het gezamenlijk stellen van grenzen en voorwaarden aan het gebruik van commerciële platforms door publieke organisaties.

Karen Maex, rector magnificus, Universiteit (UvA)
José van Dijck, hoogleraar Universiteit Utrecht
Corien Prins, hoogleraar Tilburg Universiteit
Thomas Poell, program director, UvA
Arthur Mol, rector magnificus Wageningen Universiteit
Carel Stolker, rector magnificus Universiteit Leiden
Cisca Wijmenga, rector magnificus Rijksuniversiteit Groningen
Frank Baaijens, rector magnificus TU Eindhoven
Han van Krieken, rector magnificus Radboud Universiteit
Henk Kummeling, rector magnificus Universiteit Utrecht
Joke van Saane, rector magnificus Universiteit voor Humanistiek
Klaas Sijtsma, rector magnificus Tilburg Universiteit
Rianne Letschert, rector magnificus Universiteit Maastricht
Rutger Engels, rector magnificus Erasmus Universiteit Rotterdam
Thom Palstra, rector magnificus Universiteit Twente
Tim van der Hagen, rector magnificus TU Delft
Vinod Subramaniam, rector magnificus Vrije Universiteit Amsterdam