Direct naar artikelinhoud
Interview

Criminoloog slaat alarm: ‘Hulp voor jongeren die afglijden naar zware misdaad functioneert niet’

Jan Dirk de Jong.Beeld Stacii Samidin

Het kabinet trekt vanaf 2025 jaarlijks 143 miljoen euro uit om jongeren uit de zware criminaliteit te houden. Criminoloog en socioloog Jan Dirk de Jong ziet dat het reguliere jongerenwerk niet is toegerust op juist de specifieke groep van ‘2 procent’ van deze risicojongeren. ‘Verstandelijke beperkingen, schulden, huiselijk geweld: alle bekende risicofactoren zijn vaak in een nare mix aanwezig.’

Jan Dirk de Jong is lector aanpak jeugdcriminaliteit aan Hogeschool Leiden, en doet als criminoloog en socioloog al zijn hele werkzame leven onderzoek naar probleemjongeren. Hij verdiept zich in de moeilijke wijken van Amsterdam, maar ook van grote én kleine gemeenten verspreid over het land. Zo behoort hij tot de absolute kenners.

Nu ministers Dilan Yesilgöz (Justitie en Veiligheid) en Franc Weerwind (Rechtsbescherming) de komende jaren respectievelijk 82 en 61 miljoen euro per jaar uittrekken om de ‘jonge aanwas’ in de geharde criminaliteit te bestrijden, heeft hij grote zorgen. De reguliere welzijnsorganisaties zijn nauwelijks op het nu vereiste jongerenwerk toegerust.

U spreekt over ‘de 2 procent’ jongeren die in de zware misdaad dreigen af te glijden. Hoe onderscheidt u die?

“Het is geen wetenschappelijk percentage, maar een term die in Amsterdam-Oost werd gebruikt voor deze zware doelgroep van jonge aanwas. Het zijn jongens, in het algemeen, van 12 tot 22 jaar, met uitschieters naar nog jonger. Ze vertonen al jong ernstig probleemgedrag en plegen heftige misdrijven. Ze komen uit de ingewikkeldste gezinnen en buurten en kampen met allerhande probleem en trauma’s.”

“Verstandelijke beperkingen, schulden, huiselijk geweld: alle bekende risicofactoren zijn vaak in een nare mix aanwezig. Dit zijn de jongens op het lijstje dat elke wijkagent wel heeft. En elke school. Die lijstjes passen meestal één op één op elkaar.”

Wat voor misdrijven plegen ze?

“Veel geweldsmisdrijven. Steekincidenten die soms aan drillrap zijn gerelateerd, en soms niet. Ze zijn soms betrokken bij overvallen, maar sporadisch ook al bij liquidaties. Het is een heel specifieke groep. De meesten wonen in de kwetsbaarste wijken. Collega’s hebben de jongeren in de Wildemanbuurt (Amsterdam-Osdorp) in beeld gebracht. Die worden heel jong blootgesteld aan criminelen: broers, ouders of de lotgenoten tussen wie ze opgroeien. Die lijstjes met deze jongeren hebben we vaak gewoon, per stadsdeel, per wijk.”

Waarom functioneert het jongerenwerk voor juist deze jongens niet?

“Het grootste probleem is dat het reguliere jongerenwerk is bedoeld voor de kwetsbare doelgroep. Het organiseren van groepsactiviteiten, rondgaan door buurten, verstrekken van informatie en coachen. Voor deze risicovolle doelgroep is iets veel intensievers en anders nodig – om ze goed te bereiken, maar ook om ze te kunnen betrekken bij activiteiten, hun vertrouwen te winnen, gezag op te bouwen en te achterhalen of ze hulp nodig hebben.”

“Deze doelgroep is zwaar en heftig en moeilijk op te nemen in bestaande programma’s. Dus vallen deze jongens buiten de boot. Dat is zonde, omdat er wel heel goede jongerenwerkers zíjn die op een aansprekende manier in contact komen met deze jongens en de verhoudingen tijdens een potje voetbal al kunnen lezen. ”

Bijvoorbeeld de Wildemanbuurt staat al tijden vol in de schijnwerpers, maar heeft geen geschikt jongerenwerk. Hoe kán dat?

“Jij zegt het en het zou zomaar waar kunnen zijn. Met deze 2 procent moeilijk bereikbare jongeren moet het dus anders dan regulier. Heel fijn en belangrijk dat er jongerenwerk is voor de kwetsbare groepen die kampen met depressies, pleinvrees of armoede en voor gezinnen waar het in lichtere varianten misgaat, maar voor deze groep helpt dat soort interventies niet.”

“Áls deze jongens al in een buurthuis komen, komen ze rwina plegen: andere jongens en meisjes intimideren en de sfeer verpesten. Het reguliere jongerenwerk zal ze proberen te weren en dat is begrijpelijk. Dit is werk voor de specialisten.”

Maar als die zo schaars zijn, hoe moet dat dan?

“Díe zorg is mijn reden dit te agenderen. Wie kan deze jongens nog beheersen en ook naar de specialistische hulp helpen die ze nodig hebben? Het alternatief is alleen repressie. Dat lost niets op. Om zo’n schaarse goede jongerenwerker te citeren: zoals we speciaal onderwijs hebben, moeten we ook speciaal jongerenwerk opzetten.”

“Als ineens veel jongens uit de buurt voor serieuze misdrijven zijn gearresteerd, of er zijn heftige steekincidenten, dan weten de lokale ambtenaren of bestuurders die schaarse beste paarden van stal te halen. Die specialisten hebben zelf al connecties of kunnen via hun netwerk interventies plegen. Dat zij moeten worden ingevlogen, bewijst nog eens dat deze jongens niet zijn te helpen met het huidige aanbod.”

“Die geschikte jongerenwerker ziet: deze tien jongeren die naar de zware misdaad afglijden, moeten apart in een project waarin het bijvoorbeeld even wat autoritairder toegaat. Deze jongens hebben behoefte aan een strenge en betrokken autoriteit die boven ze gaat staan, liefst iemand die de gemeenschap goed kent.”

Waarom worden dergelijke projecten niet opgezet dan?

“Omdat daar vaak geen geld voor is vrijgemaakt. Het valt buiten de opdrachten zoals welzijnsinstanties die hebben aangenomen. Het specialistische jongerenwerk voor deze 2 procent moet 24/7 beschikbaar zijn, want de straat trekt ook 24/7 aan die jongens. De jongerenwerkers moeten heel streng zijn en gezag hebben op basis van hun betrokkenheid en reputatie. Dat betekent ook wisselgeld voor ze regelen, zoals kwijtschelding van schulden.”

Dát type is logischerwijs lastig in groten getale te vinden.

“Inderdaad, maar het is wat we nodig hebben. Deze jongerenwerker moet én de straat én het systeem én de politiek snappen. Hij moet binnen de no-snitchcultuur op een intelligente manier levensreddende informatie kunnen delen zonder als verrader te worden gezien waardoor zijn relatie met jongeren en hun ouders in stukken valt. Ze zijn er echt, hoor, maar véél te weinig.”

De manier waarop jongerenwerk is georganiseerd, zorgt voor concurrentie en frictie, wat niet helpt, stelt u ook. Leg eens uit?

“Jongerenwerk is geen publieke dienst vanuit de gemeente. De gemeente formuleert een vraag en daar kunnen organisaties op inschrijven. Je haalt een opdracht binnen als je goed bent met een pen en de termen gebruikt die in zwang zijn, maar dit betekent niet dat je goed jongerenwerk levert voor deze groep. Het systeem waarin men om die opdracht strijdt, is opgezet voor de gewóne kwetsbare jongeren.”


“Voor de 2 procent waarover ik het heb, hebben de gemeenten nog geen goede hulpvraag en de stichtingen hebben de capaciteiten niet standaard in huis. Dat is niet hun schuld, maar een gevolg van ons systeem. Toch zullen de instanties de politieke druk voelen zich met allerlei programma’s in te schrijven, terwijl die niet geschikt zijn.”

“Nóg erger is dat wél geschikte jongerenwerkers vaak gefrustreerd raken en soms afhaken doordat ze de jonge aanwas onder hun ogen door hun handen zien glippen, omdat hun instanties niet begrijpen wat nodig is.”

U sloeg vorige week maandag alarm en mocht vrijdag al in de Tweede Kamer over uw zorgen spreken.

“Nadat ik een groep van deze jongeren tot mijn grote frustratie uit handen van goede jongerenwerkers had zien glippen door de opstelling van hun organisatie, in één van de vijftien gemeenten waar die miljoenen straks heen gaan, heb ik spontaan een stuk geschreven over wat wél nodig is. Maandag zette ik het op LinkedIn en inmiddels is het 30.000 keer bekeken. Ik kreeg een stortvloed aan instemmende reacties.”

“Tweede-Kamerlid Songül Mutluer (PvdA) was al met een eigen missie bezig op hetzelfde thema, en zo vonden we elkaar en kon ik naast een boel jongerenwerkers ook mijn verhaal doen. Uiteindelijk moeten we uitvinden hoe we specialistisch jongerenwerk voor die 2-procentjongens op poten krijgen, zónder geld en capaciteit weg te halen uit het reguliere jongerenwerk. Anders wordt de groep van 2 procent nog veel groter.”

Jongeren in de Wildemanbuurt in Amsterdam-Osdorp worden al heel jong blootgesteld aan criminelen.Beeld Sophie Saddington