Dijkgraaf antwoordt op twijfels over startersbeurzen

Bron: Wikipedia

Het goede nieuws is nog steeds dat er meer geld voor de wetenschap komt: minister Dijkgraaf mag honderden miljoenen per jaar verdelen. En 300 miljoen euro per jaar gaat straks naar ‘werkkapitaal’ voor wetenschappers. Het gaat om nieuwe starters- en stimuleringsbeurzen die de universiteiten zelf mogen verdelen. Dat zou wetenschappers minder afhankelijk moeten maken van onderzoeksfinancier NWO.

Maar daar heeft de Tweede Kamer nog wel vraagtekens bij, bleek gisteren tijdens een debat met de minister over zijn plannen. Komen er dankzij die beurzen meer vaste contracten? Hoeven onderzoekers minder hard met elkaar te concurreren? Of gaat het geld straks naar mensen “die het toch al goed voor elkaar hebben”, wilde bijvoorbeeld GroenLinks weten.

De helft van die 300 miljoen is voor startersbeurzen van 300.000 euro, bestemd voor universitair docenten die een vast contract krijgen. De andere helft gaat naar ‘stimuleringsbeurzen’ voor docenten, hoofddocenten en hoogleraren; dat kunnen ook kleinere bedragen zijn.

Gaat het helpen?
Klinkt goed, maar gaat het helpen? Het genootschap van relatief jonge topwetenschappers (De Jonge Akademie) maakt zich zorgen. “Universiteiten, afdelingen, of faculteiten moeten een manier vinden om de extra middelen te verdelen”, schrijven de leden. “Een nieuwe competitie, met bijbehorende werkdruk, is in dat geval onvermijdelijk.”

Ook voorzitter Marcel Levi van onderzoekfinancier NWO waarschuwde daarvoor. “Het gevaar is dat er binnen de universiteiten een heel nieuw bureaucratisch circuit ontstaat, terwijl we al een fantastisch systeem voor talent hebben: de Veni-, Vidi- en Vicibeurzen van NWO.”

Protestbeweging WOinActie is nog sceptischer en stelt voor om het geld gewoon over alle wetenschappers te verdelen, wat neerkomt op zo’n 25.000 euro per jaar per wetenschapper. De mensen kunnen dan samen kijken wat ze ermee doen, bijvoorbeeld met zijn vieren een nieuwe universitair docent aannemen.

Zelfs de ambtenaren van OCW plaatsen de kanttekening dat er misschien meer tijdelijke contracten in de wetenschap komen, als universitair docenten de startersbeurzen gaan gebruiken voor het inhuren van docenten zonder onderzoekstijd. Dat zou de minister kunnen voorkomen door goede voorwaarden te stellen.

Kritisch
Minister Dijkgraaf kent de bezwaren en vindt het goed dat iedereen kritisch met hem meekijkt. “We gaan kijken of het echt wat doet aan het probleem van tijdelijke contracten”, zei hij tegen de Kamer. Maar harde afspraken wil hij niet maken.

Tegelijkertijd noemt hij de vele tijdelijke aanstellingen aan de universiteit een “serieus probleem”. Volgens hem heeft het onder meer te maken met de scheefgroei tussen de financiering voor onderzoek en onderwijs, die hij dus recht probeert te trekken.

Die beurzen zijn niet het enige middel om voor vaste contracten te zorgen, voegde hij eraan toe. Er komt ook extra geld voor sectorplannen met landelijke afspraken per discipline over onderwijs en onderzoek. Dat budget gaat van 70 naar 200 miljoen euro en vaste aanstellingen worden er een onderdeel van.

Volgens de minister zijn de sectorplannen een “beproefd instrument” en kunnen ook de beurzen bijdragen aan vaste contracten en aan een verlaging van de werkdruk. Het ministerie gaat het in elk geval monitoren.

Leerproces
Of het echt allemaal zal lukken? “Ik kan toezeggen dat ik de wetenschappelijke methode zal blijven gebruiken in mijn werk”, zei Dijkgraaf. Hij blijft kijken wat werkt en niet werkt. Hij ziet het ook als een leerproces, zei hij.

De Tweede Kamer was welwillend en het ziet er niet naar uit dat Dijkgraafs plannen op grote politieke weerstand stuiten, maar hij moet ze nog uitwerken en er volgen ongetwijfeld meer debatten. Dan zal moeten blijken hoe strikt de politiek toezicht wil houden.

Advertentie