Informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee

De Grote Rede

Nieuws over kust en zee

#51 mei 2020




Edito

Louis Artan (1837-1890), een van onze beste mariene schilders, stierf al op 53-jarige leeftijd, aan de griep. Zo kun je nalezen in ‘Zeegevoel’ in dit nummer van De Grote Rede. Normaliter iets waar je gewoon overleest, maar vandaag lijkt niets nog ‘normaal’…

Met de coronacrisis stellen velen zich de vraag of de wereld wel ooit nog zal worden zoals vroeger. En of dit ook wel wenselijk is. Is er nood aan nieuwe samenlevingsvormen? Moeten we leren uit het dicht opeengepakt wonen en werken van miljarden mensen, te midden van al dan niet gedomesticeerde dieren, en met altijd wel ergens virussen op de loer? Of hoe om te gaan met biodiversiteit in het algemeen? Moeten we geen tandje bijsteken in het behoud en herstel van deze biodiversiteit en harder optreden tegen handel in wilde dieren? En wat met de rol van de wetenschap, als ‘fact-producer’ en ‘fact-checker’?

Wat dit laatste betreft zullen weinigen me tegenspreken dat de dagelijkse updates door een resem wetenschappelijke experten funge(e)r(d)en als rotsen in de branding. Noodgedwongen niet altijd volledig rechtlijnig, zo functioneert wetenschap nu eenmaal niet wil het zich tenminste voortdurend kunnen aanpassen aan de steeds veranderende werkelijkheid. Maar altijd bouwend op de best mogelijke kennis en feiten.

Dit is ook wat we in De Grote Rede doen. De lezer loodsen door veilige wateren naar nieuwe kennis, technologische innovatie en vooral ook veel verwondering en fascinatie. Actuele dossiers brengen, gestoeld op een deskundige onderbouwing en gebruikmakend van de meest accurate knowhow. Zeg nu zelf, hoe zou een marien beleid of het nieuwe Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026 (zie hoofdartikel) functioneren zonder wetenschappelijke onderbouwing? Wat zouden we zoal missen als de Engelse nationale archieven in Kew geen massa’s ‘gekaapte brieven’ uit het verre verleden hadden bijgehouden? We lichten alvast een tip van de sluier in het artikel van Wim De Winter. En zonder wetenschappelijk onderzoek geloofden we vandaag mogelijk nog steeds dat vissen geen pijn voelen? In een derde hoofdbijdrage gaat Michiel Perneel in op deze ongemakkelijke waarheid, en dit op basis van betrouwbare experimenten.

Naast betrouwbaarheid staat ook veelzijdigheid ingeschreven in het DNA van De Grote Rede. Dat toont dit nummer van ons huistijdschrift, met extra bijdragen over aanspoelende perkamentkokerwormen, ‘meivissen’ terug van weggeweest, strandschelpen in kleuren en formaten, jachthavens aan zee, schadelijke stoffen in sigaretpeuken, en nog veel meer. Dit alles op het ritme van het getij (Zeewoorden).

De stranden lagen er de voorbije tijd vaak bijzonder rustig bij. Het leek wel de tijd van Artan.

Kustkiekje

Wat toont deze foto en waar is die genomen?

Uit alle juiste inzendingen wordt een winnaar geloot, die een boekenprijs wint. Antwoorden kan op kustkiekjes@vliz.be met als onderwerp ‘Grote Rede nr. 51’.

Er beweegt wat op zee: het Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026

In 2014 stelde België voor het eerst een marien ruimtelijk plan (MRP) op voor zijn deel van de Noordzee. Dit was best vooruitstrevend. Datzelfde jaar besliste de Europese Unie dat ieder Europees land een MRP moest maken, maar pas tegen 2021. Met een looptijd van zes jaar hield het MRP 2014-2020 alvast rekening met nieuwe ontwikkelingen en toekomstige maatschappelijke uitdagingen. Ook het nieuwste MRP 2020-2026 knipoogt naar een wereld in volle verandering. De vraag naar hernieuwbare energie stijgt waardoor de nood aan meer windmolenparken op zee toeneemt. Experimenten met mossel- en zeewierkweek lijken veelbelovend. En voor het natuurgebied “Vlaamse Banken” werden beheersplannen opgesteld.  

Een zee vol bedrijvigheid

Een zee vol leven

Een zee vol energie

Alles samen is nu 15% van onze Noordzee bestemd voor groene energie, waarmee België koploper is in de wereld!

Een zee vol schepen

Eee zee als voedselbron

De zee als winplaats voor bouwstoffen

De zee als oefenterrein

Een zee vol kennis

Een zee vol mogelijkheden

Wens je een gratis exemplaar van de brochure?

Bestel ze online via www.marienruimtelijkplan.be of via het Contact Center van de FOD Volksgezondheid: info@health.fgov.be of 02/524.97.97

De Zuid-Nederlandse Prize Papers: onderzoek naar de geschiedenis op zee aan de hand van 18de -eeuwse boorddocumenten

Het VLIZ voert sinds 2017 historisch en socio-economisch onderzoek uit naar de interactie tussen de mens en de zee. Centraal hierbij staan achttiende-eeuwse oorlogen op zee. Deze turbulente tijden laten bijzondere sporen en getuigenissen na die een unieke inkijk bieden in de toenmalige maatschappij rond de Noordzee. Hiervoor benutten we een bijzondere bronnencollectie, nooit eerder voor Vlaanderen ontsloten. Dit Prize Papers archief bevindt zich in The National Archives te Kew (Verenigd Koninkrijk). Een omvangrijke reeks pas ontdekte ‘gekaapte brieven’ of boorddocumenten geeft een veelzijdig beeld van vervlogen tijden op zee. Maar wat zijn deze Prize Papers eigenlijk? En hoe belandden Zuid-Nederlandse bronnen, want zo heetten onze streken toen, in Britse archieven?

Tijdscapsules uit de Britse Admiraliteitsrechtbank

Gekaapte brieven en gekaapte kapers

Prize Papers aan boord: juridische en administratieve documenten

Aan boord hielden ze levende dieren, soms legden ze zelfs tuintjes aan op het schip, en onderweg werd duchtig gevist om de voorraden aan te vullen

Brieven aan lieven... en veel meer

Bron voor verdere samenwerking in de maritieme geschiedenis?

Voelen vissen pijn?

Of dieren, net als mensen, “lijden” en pijn voelen is een controversieel thema. Vissen bijvoorbeeld hebben geen neocortex, een hersenstructuur die een belangrijke rol speelt in de subjectieve pijnervaring bij de mens en bij zoogdieren. Toch lijken nieuwe wetenschappelijke studies aan te tonen dat pijnlijke stimuli, op zijn zachtst uitgedrukt, zeer onplezierig ervaren worden door vissen.

Om te beginnen, wat is ‘pijn’?

Menselijke pijngewaarwording

De perceptie is dat vissen geen pijn voelen

In het oog van de storm

Of vissen pijn voelen was jarenlang geen aandachtspunt in de wetenschap. Nochtans behoren ze tot de zwaarst geëxploiteerde dieren op aarde. Alison Mood schatte op basis van een analyse van vangstcijfers van de FAO (1999-2007) dat de mens jaarlijks 1-2,7 biljoen vissen doodt (!). Achter elkaar gelegd, aan gemiddeld 15cm per vis, overspan je zo gemakkelijk twee keer de afstand van de aarde naar de zon (Mood, 2010). Ook sportvissers gaan niet vrijuit. Visbiologen Steven Cooke en Ian Cowx berekenden dat sportvissers wereldwijd elk jaar 47 miljard vissen vangen, waarvan 36% gedood wordt en de rest teruggegooid (Cooke & Cowx, 2004). In 2016 raamde FAO de gezamenlijke productie van alle commerciële visbedrijven (visserij en aquacultuur) op 171 miljoen ton, een ongezien hoogtepunt. Delen we dit door het geschatte gemiddelde gewicht per vis (0,635 kg), kom je uit op 269 miljard vissen (FAO, 2018). Volgens Pauly & Zeller (2016) zijn deze officiële FAO-statistieken een onderschatting van minstens de helft, omdat ze illegale visserij, kleinschalige visserij en bijvangsten buiten beschouwing laten. Hoe je ook rekent, vis wordt vandaag in een ongezien tempo bevist. De vraag of we deze vissen leed berokkenen is dus niet onbelangrijk.

Niets is wat het lijkt…

Oude versus nieuwe inzichten

Meer vis dan we denken

Welke dieren ervaren pijn? Enkel de zoogdieren? Zoogdieren en vogels? Of alle gewervelde dieren? Kunnen we met andere woorden een lijn trekken tussen dieren die lijden en dieren die dit gevoel niet ervaren? Tot spijt van wie het benijdt: dat wordt moeilijk. De mens is bijvoorbeeld meer ‘vis’ dan hijzelf graag gelooft. Zo’n 500 miljoen jaar geleden verschenen de eerste primitieve vissen: ze hadden geen onderkaak, de meeste hadden geen vinnen en hun lichaam was bedekt met harde schubbige platen. Veel later verschenen de haaien en roggen ten tonele, met een skelet van kraakbeen. Ook de beenvissen ‒ met benig skelet ‒ zagen toen het levenslicht. Deze groep omvat de straalvinnigen (meer dan 30.000 soorten, zoals kabeljauw, zalm, paling, karper, etc.), de kwastvinnigen (waaruit de landdieren, inclusief de mens zijn, ontstaan!) en de longvissen. Gek genoeg zijn beenvissen evolutionair dichter verwant met vierpotigen (zoogdieren, reptielen, vogels en amfibieën) dan met kaakloze vissen & kraakbeenvissen. De mens en alle andere landdieren hebben een visachtige voorouder, die 360-450 miljoen jaar geleden de oceaan bevolkte (Nelson, Grande, & Wilson, 2016).

Geen neocortex, dus geen pijn?

James Rose, professor emeritus aan de Universiteit van Wyoming, ontkent stellig dat vissen pijn ervaren. In 2012 publiceerden Rose en zijn collega’s – allemaal met een zeer indrukwekkende academische carrière – een artikel genaamd ‘Kunnen vissen echt pijn voelen?’ (Rose et al., 2012). Hun conclusie: vissen hebben geen bewustzijn en pijn is een zuivere bewuste ervaring. Vissen zouden dus geen pijn ervaren. Ze baseren zich hiervoor op de volgende aanname: om de menselijke capaciteit om pijn te lijden te evenaren, moet een organisme een neocortex bezitten. De neocortex (Lat. neo = nieuw, cortex = schors) is de bloemkoolachtige buitenste laag van de hersenen met al zijn groeven en plooien. Als de neocortex aan de basis ligt van het bewustzijn, en enkel zoogdieren een neocortex hebben, betekent dit dat alle niet-zoogdieren onbewust zijn. Maar wat dan met vogels? Vogels hebben geen neocortex, maar een vogelkenner zal je maar al te graag vertellen hoe vogels gereedschappen gebruiken, maandenlang de locatie van duizenden begraven objecten onthouden, individuen herkennen, spelen, verschillende persoonlijkheden etaleren, etc. (Jarvis et al., 2005). Het gedrag van vogels is dusdanig complex dat de wetenschap al snel aantoonde dat de paleocortex (oude schors) een gelijkaardige (convergente) evolutie kende als de neocortex bij zoogdieren. Hierdoor presteren vogels op een cognitief gelijkwaardig niveau als zoogdieren. Het argument dat enkel een neocortex bewustzijn genereert, is door de vogels aan diggelen geschopt. Er zijn nu eenmaal verschillende manieren om een complex bewustzijn op te bouwen.

Suggereren dat vissen geen pijn voelen omdat ze niet de juiste neuroanatomie hebben, is als beweren dat ballonnen niet kunnen vliegen omdat ze geen vleugels hebben. Of stellen dat mensen niet kunnen zwemmen omdat ze geen vinnen hebben. Een gelijkaardige structuur aan de neocortex is het pallium bij vissen. Een vissenpallium heeft dan wel minder rekencapaciteit dan een doorsnee primatencortex, toch speelt het wel degelijk een rol bij het onthouden, herkenning van individuen, spelen, gebruik van gereedschap, samenwerking en leergedrag (Balcombe, 2016).

Meer gedragsexperimenten bij vis

Gedrogeerde vissen

In de jaren 1970 en ‘80 werden al eens wat gekkere experimenten uitgevoerd. Zo vonden Sahagian en Ingle in 1977 dat goudvisjes bij een lage concentratie aan amfetamines (de werkzame stof in XTC) sneller leerden. Bij hogere concentraties begonnen de visjes echter wild in het rond te happen naar voedsel dat er niet was (Sahagian & Ingle, 1977). In 1969 vond Ryback hetzelfde resultaat, maar dan door ethanol en whisky aan goudvissen voor te schotelen (Ryback & Ingle, 1969). Dat drugs een invloed hebben op vissen bewijst dat er bepaalde cognitieve processen en gevoelens spelen in die kleine vissenhersenen. Deze resultaten zijn niet zo verrassend, gezien beenvissen – net als bijvoorbeeld mensen, apen en ratten – beschikken over een dopaminesysteem. Als je een goudvis een stof geeft die de afgifte van dopamine in zijn hersenen stimuleert, zoals amfetamine of apomorfine, gaat de goudvis beloningsgedrag vertonen: hij wil meer van die stof. Goudvissen die amfetamine toegediend krijgen, zwemmen het liefst in een ruimte waar amfetamine is toegevoegd. Goudvissen die blootgesteld zijn aan pentobarbital, een stof die genot onderdrukt, leren die stof te vermijden (Bow Tong Lett & Grant, 1989). Amfetamine verhoogt de beschikbaarheid van dopaminereceptoren in het centrale beloningssysteem. Aangezien de hersenen van goudvissen cellen hebben die dopamine bevatten, denkt men dat hetzelfde mechanisme verantwoordelijk is voor het belonende effect van amfetamine op goudvissen. Net als zoogdieren zijn dus ook vissen vatbaar voor amfetamine en cocaïne. Als onderzoekers paling vijftig dagen blootstelden aan de concentraties cocaïne die doorgaans in de waterlopen rond Antwerpen worden gemeten, dan vertoonden de dieren “hyperactief” gedrag. De drug stapelde zich op in hun hersenen, spieren, kieuwen, huid en ander weefsel (Gay et al., 2016).

En hoe zit het bij andere ‘lagere’ dieren?

Voorlopig zijn bij insecten geen nociceptoren teruggevonden. Daarbovenop hebben ze een veel simpeler centraal zenuwstelsel. Bijgevolg is het weinig aannemelijk dat ze bewust pijn ervaren. Zo zijn er voorbeelden van insecten met gebroken of deels missende poten die dezelfde kracht blijven gebruiken op het (ontbrekende) ledemaat. Of van insecten die blijven eten of zich voortplanten terwijl een ander organisme hen aan het oppeuzelen is...

Nociceptie is wel aangetoond bij schelpdieren, slakken, inktvissen en kreeftachtigen, zij het in verschillende vormen. De nociceptoren van de Californische zeehaas, een zeenaaktslak, bezitten vergelijkbare electrofysiologische eigenschappen als deze van zoogdieren. Pijnlijke stimulatie resulteert hier in het terugtrekken van de kieuwen, de sifon, de staart, de kop en in het spuiten van inkt (Edgar T Walters & Crook, 2011). De pijlinktvis Doryteuthis pealeii blijkt dan weer gevoelig voor mechanische schade maar ongevoelig voor warmte. Gewonde dieren veranderen ook hun ontsnappingsstrategie: ze reageren al vanop grotere afstand op roofdieren dan niet-gewonde soortgenoten. Dit bewijst dat nociceptie beschermend gedrag promoot om zo het predatierisico te verlagen. Dieren verdoofd tijdens de verwonding, vertonen niet deze gevoeligheid (Crook, Dickson, Hanlon & Walters, 2014). Experimenten geven aan dat de Californische zeehaas een neutrale stimulus, de geur van garnalen, kunnen leren associëren met een elektrische schok. Wanneer alleen de geur gepresenteerd wordt, ‘bevriest’ de zeehaas ter plekke. Als de onderzoekers daarop de dieren lichtjes aanraken, reageren ze met ontsnappingsmanoeuvres, het spuiten van inktwolken in de richting van de aanraking en vluchtgedrag (E. T. Walters, Carew, & Kandel, 1981). De octopus Abdopus aculeatus vertoont dan weer hypergevoeligheid t.o.v. aanraking en bewegingen in de richting van hun verwonding, waarbij de andere tentakels rond de gewonde tentakel kronkelen. Dit beschermende gedrag duurt 24u (Alupay, Hadjisolomou, & Crook, 2014).

Alles bij elkaar blijken heel wat zogenoemde ‘lagere dieren’ nociceptoren en gedragsmatige responsen op pijn te bezitten. Er zijn wetenschappers die stellen dat dezelfde bewijsvoering voor pijn bij kreeftachtigen kan gevolgd worden als deze voor vissen, aangezien dezelfde gedragsmatige responsen bij beide groepen teruggevonden worden (Elwood, 2012). Misschien de volgende keer dat u een kreeft levend kookt toch tweemaal nadenken?

Wetgeving (nog) niet aangepast aan nieuwste inzichten

Wat nu te denken van?

Jeremey Bentham, een bekend Engels filosoof (1748-1832) schreef ooit: “De vraag is niet of ze kunnen denken, noch of ze kunnen praten, maar kunnen ze lijden?”. Tweehonderd jaar (!) geleden gingen er al stemmen op voor utilitarianisme, een filosofische stroming die vooropstelt dat de moreel correcte actie de actie is die het meeste plezier, of het minste pijn oplevert (Huemer, 2018). Laten we op basis van deze morele code enkele huidige praktijken onder de loep nemen.

Hengelvisserij

Dat vissen zich soms meerdere keren laten vangen betekent niet dat het haken geen pijnlijke ervaring is. In een vissenleven heerst nu eenmaal te veel onzekerheid om een gemakkelijk maal zomaar te laten passeren. Veel vissers kunnen ook getuigen van het omgekeerde fenomeen, namelijk haakangst. Bij karper en steur zijn individuen bekend die 1-3 jaar een specifiek soort aas vermeden, vermoedelijk na eerdere onaangename ervaringen met een haak (Beukema 1970a, 1970b; Brown 2015). Los van het feit of het al dan niet een onaangename ervaring is, toonde recent onderzoek ook aan dat een vis met een haakwonde zich minder efficiënt kan voeden (Thompson et al., 2018).

Sportvisserij Nederland en Vlaanderen tonen zich alvast begaan met het onderwerp. Zo kun je op de site van Sportvisserij Nederland lezen hoe je vissenleed kunt beperken, bijvoorbeeld door de vis te behandelen met natte handen (of beter: onderwater!). De vis traag ophalen en uitdrillen zorgt ervoor dat deze kalm is bij het aanlanden. Ook het gebruik van onthaakmatten en carp cradles voor grotere vissen (meerval, snoek, karper) raakt meer en meer ingeburgerd. Sommige vissers ontsmetten zelf de prikwonde van de haak, wat infecties voorkomt. Als de vis echter de haak volledig inslikt, is het in de meeste gevallen beter om de vis te doden. De inwendige haak maakt het dier namelijk vatbaar voor infecties en kan voor moeilijkheden bij het voeden zorgen. Ook moedigt men hengelaars steeds meer aan om goed na te denken over het materiaal dat ze gebruiken. Nylon of rubberen leefnetten zonder knopen zorgen bijvoorbeeld voor minder schade aan de huid van vissen. Een geknoopt leefnet kan voor open wonden op de vissenhuid zorgen, waardoor de vis vatbaarder is voor schimmelinfecties. Deze ontwikkelingen worden goed onthaald en gevolgd door de recreatieve hengelaars. “Hengelen is immers pure natuurbeleving, en schoon en gezond viswater in mooie natuurgebieden is nu eenmaal waar het meeste vis gevangen wordt. Vissen betalen weliswaar een prijs, maar krijgen er goede habitat voor terug. De meeste hengelaars hebben dus veel respect voor hun vissen en proberen hun leed in te perken” (David Bral, Sportvisserij Vlaanderen).

Grootschalige visserij en aquacultuur

Van heel ander allooi is de grootschalige visserij. Een van de problemen bij het binnenhalen van zeevis met netten, is dat de dieren vaak schade ondervinden van een ‘barotrauma’, kwetsuren door de veranderende waterdruk. Bij het bovenhalen kunnen de ogen en ingewanden uitpuilen of de zwemblaas op springen staan, wat veelal de dood tot gevolg heeft. Ook het samen voortgesleept worden in een net met veel andere vissen lijkt geen pretje.

Intussen is de kweek van vis een sterk groeiende sector. Net zoals de industriële veehouderij zich bewust is van de gevoeligheid rond dierenwelzijn, kent ook de aquacultuur een groeiende aandacht voor het welzijn van vissen. Een optimale slachtmethode is deze waarbij de vis onnodig stress of pijn ervaart. Er zijn tal van mogelijke slachtmethoden, zoals het verdoven met CO2 of stikstof, doorsnijden van de kieuwen, akoestische verdoving, elektrische verdoving, verstikking, invriezing, etc. (Van De Vis et al., 2003). Toch blijken maar weinig van die technieken technisch of economisch haalbaar. De biologische aquacultuur dient zich te houden aan een verordening van de Europese Commissie, met een aantal regels inzake het welzijn van gehouden vissen en de manier hoe ze geslacht worden (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32009R0710&from=FR; art. 25septies en 25nonies):       

In het kader van de biologische dierlijke aquacultuurproductie moet ervoor worden gezorgd dat aan de soortspecifieke behoeften van de dieren wordt voldaan. Houderijpraktijken, beheerssystemen en inperkingssystemen moeten aan de welzijnsbehoeften van de dieren tegemoetkomen. Er dienen constructievoorschriften voor de kooien en pens op zee en voor de kweeksystemen op het land te worden vastgesteld. Om het voorkomen van plagen en parasieten tot een minimum te beperken en een hoog dierenwelzijns- en gezondheidsniveau te verzekeren, moeten maximale bezettingsdichtheden worden vastgesteld. De grote diversiteit aan soorten met specifieke behoeften moet worden opgevangen a.d.h.v. specifieke bepalingen.

Levend opdrinken, pekelen of villen: enkele wanpraktijken

Eén van de bekendste wanpraktijken in België omtrent vissenwelzijn is het krakelingenfeest in Geraardsbergen. Op dit volksfeest worden levende visjes gedronken uit een zilveren beker (Cazaux, 2003). In de recreatieve visserij werd voor het doden van palingen het zogenaamde “doodkruipen” gebruikt, een historische maar uiterst wrede methode. Men strooit zout op de paling, waarna de vis langdurig heftig kronkelt doordat de gevoelige slijmlaag langzaam uitdroogt zonder dat het dier de mogelijkheid heeft zich aan deze stressvolle situatie te onttrekken. In april 2011 is een motie aangenomen om het gebruik van zoutbaden bij het doden van paling te verbieden, maar helaas wordt de brutale methode nog steeds toegepast.

Voor de wreedste daden aan het adres van vissen moeten we echter aan de andere kant van de wereldbol zijn. In Japan is Ikizukuri een eeuwenoude traditie. De vis wordt levend van zijn schubben ontdaan, en ligt springlevend te spartelen terwijl hij verorberd wordt.

Een nieuwe koers

De mens zoekt graag zijn heil in de technologie, en ook voor de visserij brengt de technologische vooruitgang veelbelovende oplossingen. Zo vissen we in de toekomst misschien niet meer manueel, maar volledig geautomatiseerd… Stel je een windmolenpark voor, waarin zeer natuurlijk ogende visrobots jagen op de juiste maat van vis in de meest geschikte periode (Sinatra et al., 2019). Wie weet lijkt de visrobot uit de toekomst misschien op een inktvis, die met artificiële intelligentie de juiste prooien onderscheidt, deze achtervolgt, met zijn zachte robotarmen verschalkt en zo snel mogelijk van kant maakt? Deze robotjes kunnen hun vangst naar een centraal verzamelpunt brengen, waar de vis meteen wordt ingevroren tot een schip alle vangsten ophaalt…

Maar voor het zover is, kan het geen kwaad intussen te streven naar een ethischer visbeleid. De vis zal het geweten hebben!

Adriaens, D. (2017). Aquaristiek: een hobby om bij stil te staan. Aquariana.

Alupay, J. S., Hadjisolomou, S. P., & Crook, R. J. (2014). Arm injury produces long-term behavioral and neural hypersensitivity in octopus. Neuroscience Letters, 558, 137–142. https://doi.org/10.1016/j.neulet.2013.11.002

Balcombe, J. (2016). What a fish knows (First Edit). Scientific American / Farrar, Straus and Giroux.

Beukema, J. J. (1970a). Acquired hook‐avoidance in the pike Esox lucius L. fished with artificial and natural baits. Journal of Fish Biology, 2(2), 155–160. https://doi.org/10.1111/j.1095-8649.1970.tb03268.x

Beukema, J. J. (1970b). Angling experiments with carp (Cyprinus carpio L.). Netherlands Journal of Zoology.

Bow Tong Lett, & Grant, V. L. (1989). The hedonic effects of amphetamine and pentobarbital in goldfish. Pharmacology, Biochemistry and Behavior, 32(1), 355–356. https://doi.org/10.1016/0091-3057(89)90254-2

Braithwaite, V. A. (2010). Do fish feel pain? Oxford University Press.

Broom, D. M. (2001). The Evolution of pain. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 70, 17–21.

Brown, C. (2015). Fish intelligence, sentience and ethics. Animal Cognition. https://doi.org/10.1007/s10071-014-0761-0

Cazaux, G. (2003). Visjesdrinken op het krakelingenfeest in Geraardsbergen. Nieuw Juridisch Weekblad, (50), 1254–1258.

Chervova, L. S., & Lapshin, D. N. (2011). Behavioral control of the efficiency of pharmacological anesthesia in fish. Journal of Ichthyology, 51(11), 1126–1132. https://doi.org/10.1134/s0032945211110026

Cooke, S. J., & Cowx, I. G. (2004). The Role of Recreational Fishing in Global Fish Crises. BioScience, 54(9), 857. https://doi.org/10.1641/0006-3568(2004)054[0857:trorfi]2.0.co;2

Crook, R. J., Dickson, K., Hanlon, R. T., & Walters, E. T. (2014). Nociceptive sensitization reduces predation risk. Current Biology. https://doi.org/10.1016/j.cub.2014.03.043

De Lima, J., Lloyd-Thomas, A. R., Howard, R. F., Sumner, E., & Quinn, T. M. (1996). Infant and neonatal pain: Anaesthetists’ perceptions and prescribing patterns. British Medical Journal, 313(7060), 787.

Dunlop, R., Millsopp, S., & Laming, P. (2006). Avoidance learning in goldfish (Carassius auratus) and trout (Oncorhynchus mykiss) and implications for pain perception. Applied Animal Behaviour Science. https://doi.org/10.1016/j.applanim.2005.06.018

Elwood, R. W. (2012). Evidence for pain in decapod crustaceans. Animal Welfare, 21(SUPPL. 2), 23–27. https://doi.org/10.7120/096272812X13353700593365

FAO. (2018). The State of World Fisheries and Aquaculture 2018 - Meeting the sustainable development goals. In Fao. Retrieved from http://www.fao.org/state-of-fisheries-aquaculture

Gay, F., Ferrandino, I., Monaco, A., Cerulo, M., Capasso, G., & Capaldo, A. (2016). Histological and hormonal changes in the European eel (Anguilla anguilla) after exposure to environmental cocaine concentration. Journal of Fish Diseases, 39(3), 295–308. https://doi.org/10.1111/jfd.12362

Hasler, C. T., Colotelo, A. H., Rapp, T., Jamieson, E., Bellehumeur, K., Arlinghaus, R., & Cooke, S. J. (2011). Opinions of Fisheries Researchers, Managers, and Anglers towards Recreational Fishing Issues: An Exploratory Analysis for North America. In American Fisheries Society Symposium (Vol. 75).

Huemer, M. (2018). Between the species: Dialogues on Ethical vegetarianism. 16(1), 15–38.

Jarvis, E. D., Güntürkün, O., Bruce, L., Csillag, A., Karten, H., Kuenzel, W., … Smulders, T. V. (2005). Avian brains and a new understanding of vertebrate brain evolution. 6(February), 1–9. Retrieved from papers2://publication/uuid/0973C765-2C30-4D4B-9DD9-8AA5EC3AC0C5

Kolb, B., & Whishaw, I. Q. (2005). An introduction to brain and behavior.

Maximino, C. (2011). Modulation of nociceptive-like behavior in zebrafish (Danio rerio) by environmental stressors. Psychology and Neuroscience, 4(1), 149–155. https://doi.org/10.3922/j.psns.2011.?.00?

Mettam, J. J., Oulton, L. J., McCrohan, C. R., & Sneddon, L. U. (2011). The efficacy of three types of analgesic drugs in reducing pain in the rainbow trout, Oncorhynchus mykiss. Applied Animal Behaviour Science, 133(3–4), 265–274. https://doi.org/10.1016/j.applanim.2011.06.009

Mood, A. (2010). Worse things happen at sea: the welfare of wild caught fish. Fishcount, 1–141.

Nagel, T. (1974). What is it like to be a bat? The Philosophical Review, 83(4), 435–450.

Nee, S. (2005). The Great Chain of Being. Journal of Humanistic Psychology, 435, 429. https://doi.org/10.1177/00221678930333006

Nelson, J. S., Grande, T. C., & Wilson, M. V. H. (2016). Fishes of the World, fifth edition.

Pauly, D., & Zeller, D. (2016). Catch reconstructions reveal that global marine fisheries catches are higher than reported and declining. Nature Communications, 7, 1–9. https://doi.org/10.1038/ncomms10244

Phillips, C. (2002). Cattle Behaviour and Welfare. Blackwell Science Ltd.

Rose, J. D., Arlinghaus, R., Cooke, S. J., Diggles, B. K., Sawynok, W., Stevens, E. D., & Wynne, C. D. L. (2012). Can fish really feel pain? Fish and Fisheries. https://doi.org/10.1111/faf.12010

Rose, James D. (2002). The Neurobehavioral Nature of Fishes and the Question of Awareness and Pain. Reviews in Fisheries Science. https://doi.org/10.1080/20026491051668

Ryback, R. S., & Ingle, D. (1969). Effect of ethanol and bourbon on y-maze learning and shock avoidance in the goldfish. Quarterly Journal of Studies on Alcohol, 5(09245), 305–306.

Sahagian, D. E., & Ingle, D. J. (1977). The effects of amphetamine on maze learning by goldfish. Psychopharmacology, 53(3), 319–320. https://doi.org/10.1007/BF00492372

Sinatra, N. R., Teeple, C. B., Vogt, D. M., Parker, K. K., Gruber, D. F., & Wood, R. J. (2019). Ultragentle manipulation of delicate structures using a soft robotic gripper. Science Robotics, 4(33), eaax5425. https://doi.org/10.1126/scirobotics.aax5425

Sneddon, L. U. (2012). Clinical Anesthesia and Analgesia in Fish. Journal of Exotic Pet Medicine, 21(1), 32–43. https://doi.org/10.1053/j.jepm.2011.11.009

Sneddon, L. U. (2013). Do painful sensations and fear exist in fish. Animal Suffering: From Science to Law, International Symposium, (May), 93–112.

Sneddon, L. U., Braithwaite, V. A., & Gentle, M. J. (2003). Do fishes have nociceptors? Evidence for the evolution of a vertebrate sensory system. Proceedings of the Royal Society B: Biological Sciences. https://doi.org/10.1098/rspb.2003.2349

Thompson, M., Van Wassenbergh, S., Rogers, S. M., Seamone, S. G., & Higham, T. E. (2018). Angling-induced injuries have a negative impact on suction feeding performance and hydrodynamics in marine shiner perch, Cymatogaster aggregata. Journal of Experimental Biology, 221(19). https://doi.org/10.1242/jeb.180935

Van De Vis, H., Kestin, S., Robb, D., Oehlenschläger, J., Lambooij, B., Münkner, W., … Nesvadba, P. (2003). Is humane slaughter of fish possible for industry? Aquaculture Research, 34(3), 211–220. https://doi.org/10.1046/j.1365-2109.2003.00804.x

Walters, E. T., Carew, T. J., & Kandel, E. R. (1981). Associative Learning in Aplysia: Evidence for Conditioned Fear.

Walters, Edgar T, & Crook, R. J. (2011). Nociceptive behavior and physiology of molluscs: Animal welfare implications. ILAR Journal, 52(2), 185–195. Retrieved from https://academic.oup.com/ilarjournal/article-abstract/52/2/185/659960

Weary, D. M., Droege, P., & Braithwaite, V. A. (2017). Behavioral Evidence of Felt Emotions: Approaches, Inferences, and Refinements. In Advances in the Study of Behavior (Vol. 49). https://doi.org/10.1016/bs.asb.2017.02.002

In een koker van papier: de perkamentkokerworm

Net repen doorweekt karton of krantenpapier. Zo zagen de slappe bleke slierten eruit die na de februaristormen overal op onze stranden te vinden waren. Was het rotzooi? En waar kwam die troep opeens vandaan?

Afval was het niet, wel de woonbuizen van de perkamentkokerworm. Die zijn altijd wel te vinden in het aanspoelsel. Maar aantallen zoals afgelopen voorjaar, dat is uitzonderlijk. Dat in sommige van de kokers nog een dier zat, wijst op de uitzonderlijke ravage die de opeenvolgende stormen op de zeebodem moeten veroorzaakt hebben.

Een uitzonderlijke worm met een erg toepasselijke naam

In een koker van papier, een biotechnologisch wonder

De zachte, taaie en tezelfdertijd buigzame kokers zijn opgebouwd uit verschillende over elkaar liggende ondoorzichtige papierachtige laagjes van microscopische eiwitvezeltjes ingebed in een vormloze vulstof. Een knap staaltje technologie. Het begint met speciale cellen die slijm afscheiden dat onder water verhardt. Naarmate de worm groeit, wordt de koker dikker omdat er telkens lagen bijkomen. Het resultaat: een bijzonder stevige en vrijwel niet trek -of temperatuurgevoelige woonbuis, lastig te scheuren en bestand tegen allerlei chemische stoffen. Daarnaast laat de koker ook geen water en zuurstof door. De worm kan zo (over)leven in vervuilde of zuurstofloze bodems, zolang er maar zuurstofrijk water in zijn koker zit. Bovendien laat de constructie toe heel snel beschadigingen ongedaan te maken en ‘bij te bouwen’.

De worm investeert heel wat energie in de bouw van zijn woonbuis, meer dan in zijn eigen groei en voortplanting. De kokers mogen er dan vies en onaantrekkelijk uitzien. Het zijn echte biotechnologische wondertjes die niet moeten onderdoen voor machinaal geproduceerde vezelversterkte composietmaterialen. Een ideetje voor de West-Vlaamse textielindustrie steeds op zoek naar innovatieve producten en toepassingen? Als je er al geen mondmaskertjes van kunt maken, dan moeten er zeker wel andere toepassingen mogelijk zijn.

Licht in de duisternis, een magneet voor ander leven

In mei… legt de meivis een ei

In mei legt elke vogel een ei.” Het is een bekend spreekwoord. Maar mei is ook de maand waarin meivissen hun eieren komen leggen in de Zeeschelde, zeg maar het stuk Schelde tussen de Nederlandse grens en Merelbeke. Bij vissen noemen we dat paaien. Dat paaien was er decennialang niet meer bij, omdat het water van de Schelde te vervuild was. Maar nu zijn ze terug!  

Vergeten vis

Toen de Schelde nog sprak...

Finten zwemmen vanuit zee de rivieren op en paaien eind april-half mei. Van zonsondergang tot een gat in de nacht zwemmen koppeltjes finten elkaar dan in cirkels achterna aan het wateroppervlak. Dat gaat gepaard met heel wat gespat. De vrouwtjes lossen tijdens het zwemmen de eitjes. De mannetjes gaan die vervolgens bevruchten. Het gerucht gaat dat oeverbewoners vroeger ramen en deuren moesten sluiten omdat het kabaal hen wakker hield (“een groot gedruis” … “te vergelijken met het rumoer van een kudde zwijnen”). Na 1900 sloeg de vervuiling in de Schelde genadeloos toe. Na eeuwen van stelselmatig verlies aan goede paai- en opgroeigronden, en overbevissing, werd het de soort teveel.

 

Haringachtige trekvis

Fint en de nauw verwante elft (Alosa alosa) behoren, net als haring, sprot en sardien, tot de haringachtigen. Ze delen de zilverkleurige, gemakkelijk loslatende schubben. Wel worden ze groter, tot wel 60cm. Finten hebben altijd een zwarte schoudervlek en soms ook 4-10 zwarte stippen op de flank. Ze leven in zee. Maar om eieren af te zetten, trekken ze elk jaar naar de zoete bovenloop van de rivier waar ze geboren zijn. Dit gedrag noemen biologen ‘anadroom’, het omgekeerde van ‘katadroom’, d.i. zoetwatervissen die naar zee trekken om zich daar voort te planten, zoals de paling.

Bedreigd en beschermd

De fint staat ondertussen op Europese en internationale lijsten van te beschermen soorten. Herstel van het paaihabitat van deze soort dringt zich op: proper – zuurstofrijk – water, geen barrières (stuwen, dammen) op hun trektocht naar de bovenloop van de rivier, diepe geulen met een grovere zand- en grintbodem als paaisubstraat, en ondiepe luwe zones om er als jonge vis in op te groeien. Vlaanderen werkt hier hard aan en verbiedt ondertussen het vissen op de soort. Onderzoek met zenders laat toe om het trekgedrag van fint in de Schelde nog beter te begrijpen.

Fint of ‘bastaardharing’ enkel armeluiskost?

Tot begin de 20ste eeuw vingen beroepsvissers uit Mariekerke en Baasrode nog de optrekkende finten. Niet dat de fint bekend stond als hoogwaardige vis. Het was armeluiskost met veel graten. De Franse keuken daarentegen toont wel waardering voor de ‘Alose’ . Daar weet men dat die kleine, lastige graatjes ‘wegsmelten’ door ze te bereiden met een zuur. Het volstaat de vis zeer lang bij lage temperatuur in wijn te stoven (wijsteenzuur), of de buikholte te vullen met zuring (oxaalzuur), of ze eerst te bakken en daarna op te leggen in azijn (“à l’escabèche”).

Lees meer

Welke schelpen vind je meest op het strand?

Een vraag die op het eerste gezicht voor kenners een fluitje van een cent is, blijkt toch niet zo simpel. Meer nog, tot enkele jaren terug kon waarschijnlijk niemand een onderbouwd antwoord bieden hierop. Intussen leerde de Grote Schelpenteldag, een jaarlijks breed gedragen burgerwetenschapsinitiatief, dat de vijf talrijkste schelpen op onze stranden de Kokkel, Halfgeknotte strandschelp, Nonnetje, Mossel en Amerikaanse zwaardschede zijn.

Grote Schelpenteldag toont rijkdom aan strandschelpen

Je vindt meer dan honderd soorten schelpen op onze stranden. Dat kun je natrekken in het boek ‘Strandvondsten’, van kustfanaat en gerespecteerd lid van de Strandwerkgroep Hans De Blauwe. Bij elk van de edities van de Grote Schelpenteldag (www.groteschelpenteldag.be) stokte de teller op net geen 60 soorten. Dit burgerwetenschapsinitiatief gaat uit van het VLIZ, EOS, Natuurpunt, Provincie West-Vlaanderen, Strandwerkgroep en Kusterfgoed, met volle steun van de tien kustgemeenten. Het lokt jaarlijks rond half maart vele honderden mensen naar zee om er op een wetenschappelijk verantwoorde wijze, strandschelpen te bestuderen.

Spijts de omstandigheden, meer dan 100.000 schelpen geteld!

De edities in 2018 en 2019 troffen het niet met het weer: van Siberisch koud tot stormachtig en fris. Toch weerhield dit de respectievelijk 400 en 800 deelnemers niet, om zeewaarts te trekken. En op 14 maart 2020 was er de algemene afgelasting van alle evenementen door het coronavirus. Enthousiaste medewerkers lieten het echter niet aan hun hart komen en trokken individueel op pad. Met een puik resultaat.

De drie schelpentellingen samen leverden meer dan 100.000 (!) getelde en tot op soort herkende schelpen op (2018: 30.200 ex., 2019: 53.644 ex., 2020: 17.367 ex.). Bij elk van de drie edities vormden de Kokkel, de Mossel, het Nonnetje en de Halfgeknotte strandschelp de top-4 van talrijkst aangetroffen soorten. Op plaats vijf pronkte twee keer de Amerikaanse zwaardschede, en eenmaal het Zaagje. Dit zijn dus zonder discussie onze absolute toppers.

Elk zijn verhaal

Oost west, op het strand best

En zijn er grote verschillen tussen West- en Oostkust? Groot zijn de verschillen misschien niet, maar ze zijn er wel. Opvallend talrijker aan de Oostkust zijn bijvoorbeeld het Nonnetje, de Amerikaanse & Witte boormossel, en de Brakwaterkokkel. Typische schelpen voor de Westkust zijn de Tapijtschelp en de Rechtsgestreepte platschelp.

Hoeveel jachtclubs en watersportclubs telt onze kust?

De kustjachthavens zijn een belangrijke toeristische troef. Niet enkel voor de gebruikers van de jachthavens zelf, maar ook andere bezoekers vertoeven graag in de omgeving van een jachthaven of beachclub. De Vlaamse kust telt 12 jachtclubs in de vier kustjachthavens (Nieuwpoort, Oostende, Blankenberge en Zeebrugge) en 26 watersportclubs.

 

Economische waarde van de jachtclubs aan zee

Wie is lid van deze jachthaven- en watersportclubs?

De zee, een model dat nooit stil zit

De zee is sinds mensenheugenis een inspiratiebron voor kunstenaars. Haar aantrekkingskracht dankt ze aan haar wisselend karakter, haar ondoorgrondelijke schoonheid, haar temperament dat soms rust, soms dreiging inhoudt. Het spel van water, licht, beweging, diepte en ruimte blijft fascineren.

Samen met de ontdekking van de kust als populaire bestemming bij de adel en burgerij, ontdekken ook de kunstenaars in de 19de eeuw de schoonheid van de Noordzeekust. Het schilderen in openlucht, naar het Franse voorbeeld van de School van Barbizon, was in volle opgang. Het pleinairisme won terrein. De schilders verlieten hun atelier en zetten hun schildersezel op in de vrije natuur. Het onderwerp was daarbij ondergeschikt aan hoe het werd geschilderd. De blik van de kunstenaar is subjectief, de sfeer wint het van het realisme. Vaak ontbreekt een verhaal.

Mogelijk geen enkele kunstenaar die de ruwe kracht, het eindeloos spel van licht boven de horizon en de melancholie van de zee beter heeft weten te vereeuwigen, dan Louis Artan (1837-1890). Deze wat miskende kunstenaar legde een zeer eigen parcours af. Los van bestaande scholen, zonder leermeester, is hij een van de grondleggers van het Belgisch impressionisme. En bovenal, hij kon als geen ander de zee vatten in al zijn facetten.

 

Louis Artan, de eeuwige reiziger die thuiskwam aan zee

Mon maître, le voilà

In de laatste jaren van zijn leven toverde Artan een voormalige douaneloods op het strand van De Panne om tot schilderatelier. In de geest van Turner, die zich volgens een hardnekkige legende liet vastbinden aan de mast van een schip om een storm te trotseren, wilde Artan de zee in weer en wind en in al haar wisselende tinten en stemmingen ervaren. Dat zou hem toelaten de zee zo getrouw mogelijk op zijn doeken vast te leggen. Zijn gevoelige marines vatten de mistroostige charme van de wolkenhemelen en de lege stranden bij de Noordzee feilloos samen. Helaas zitten deze werken nu veelal verborgen in de depots van de grote musea in België…

Van kracht naar harmonie

Pure kracht, en een constante dialoog met de elementen zijn de karakteristieken van Artan zijn werk. Niemand kon zo goed de zee vastleggen. In het jaar voor zijn dood schildert Artan een marine in wit monochroom. Een zicht op het strand. De hemel versmelt met de zee. Slechts enkele schepen tekenen de horizon. Een zuiver schilderij, de figuren zijn afgewend en lijken op te lossen in het geheel. Een minimalistische benadering van het grote geweld waar hij meer dan dertig jaar oog in oog mee stond. Op zijn 53ste stierf Artan aan de griep, eenzaam in een hotelkamer in Oostduinkerke – het dorp waar hij begraven ligt. Zijn vrienden spaarden kosten nog moeite om hem een laatste eer te brengen. Victor Horta, misschien wel de bekendste Belgische art-nouveau architect, ontwierp zijn graf. Maar vooral de woorden “il peignit la mer, toute sa vie. Cela suffit. Que voulez-vous dire de plus?” waren tekenend voor het leven van Artan, voor zijn niet te temperen passie.

 

Roken is schadelijk voor de gezondheid - maar ook voor het milieu?

De expliciete foto’s op sigarettenpakjes liegen er niet om: roken is schadelijk voor de gezondheid. Bij het verbranden van tabak komt een veelheid aan chemische stoffen vrij. Meer dan 4500! Daar zijn ook enkele honderden giftige en kankerverwekkende stoffen bij. Volgens tabaksproducenten adsorbeert de filter die chemische stoffen wel. Ondertussen is bewezen dat dat maar deels waar is, en dat heel wat van die gevaarlijke stoffen door de filter gaan en in de longen van de roker terechtkomen. Maar ook de gevolgen voor het milieu zijn niet min. Een educatieve proef toont nu glashelder hoe peuken ook het waterleven doden.

 

 

Weggegooide peuken

Schade voor het milieu experimenteel aantonen

Om jongeren te wijzen op het schadelijke effect van sigarettenpeuken op het milieu, ontwikkelde emeritus professor Guido Persoone (Universiteit Gent) een ‘Anti-Smoking Edukit’. Deze kit bevat drie eenvoudige experimenten, geschikt voor leerlingen uit het zesde leerjaar en uit de eerste en tweede graad van het middelbaar onderwijs. Niet toevallig de groep jongeren die voor het eerst een sigaret rookt. Binnen het leerplan biologie valt ook de invloed van de mens op het milieu in de tweede graad. De drie experimenten tonen aan dat de chemische stoffen die vrijkomen uit sigarettenpeuken uitgesproken schadelijke effecten hebben op planten en dieren in zoetwater, zeewater en in de bodem.

 

Het pekelkreeftje als proefkonijn

We lichten er hier eventjes het experiment uit dat focust op het microscopisch kleine leven op het strand en in het kustwater. Pekelkreeftjes (Artemia) leggen eitjes die lange droogteperiodes kunnen doorstaan. Wanneer die ‘rustende’ pekelkreefteitjes in aanraking komen met zeewater, ontluiken de larven. Bij het proefje brengen leerlingen de pekelkreefteitjes in twee verschillende buisjes: eentje met zeewater (de controle) en eentje met zeewater waarin ook een sigarettenpeuk heeft gelegen. Na 24 uur ontluiken de larven uit de pekelkreefteitjes en kunnen leerlingen ze onder de microscoop bestuderen. In het controlebuisje zwemmen de larven actief rond. Wanneer er al larfjes ontluiken in het “sigarettenwater”, zijn deze minder actief dan in de controlegroep en sterven al na enkele uren. Dit toont op een zeer visuele manier hoe schadelijk de chemische stoffen in sigarettenpeuken, die je talrijk aantreft op stranden, wel zijn voor het zeeleven.

De Anti-Smoking Edukit bevat al het noodzakelijke materiaal voor de drie experimenten. De leerkracht hoeft enkel een microscoop te voorzien. Laat dit ook voor het lager onderwijs geen belemmering zijn. Vandaag zijn er immers goedkope zakmicroscopen verkrijgbaar die een uitstekend beeld geven. Op www.antismokingedukit.be vind je gedetailleerde informatie en kan je de Edukit voor 15 euro bestellen.

Beurzen, voor zeeonderzoekers met pit

Het uitreiken van beurzen is een belangrijk onderdeel van de VLIZ-filantropiewerking ‘De Zee als Goed Doel’. Jaarlijks gaan ‘Brilliant Marine Research Ideas’ beurzen naar enkele jonge Vlaamse mariene wetenschappers. De beurs, met een maximumwaarde van 5.000 EUR, stimuleert hen om buitengewone ideeën te verkennen en ‘out of the box’ te denken.

Daarnaast ontvingen in 2019 voor het eerst enkele WoRMS-editors ‒ wereldexperts in taxonomie van zeedieren of –planten ‒ een ‘editors’ beurs ter waarde van 500 EUR voor het vervolledigen van de WoRMS-databank. Deze Wereldlijst van Mariene Soorten bundelt de taxonomische informatie van alle mariene soorten ter wereld. Samen bracht dit het bedrag uitgegeven aan beurzen in 2019 op 14.840 EUR. Dit kon dankzij een donatie van een gulle schenker wat betreft WoRMS-editors, en dankzij jullie ledenbijdrages en particuliere donaties voor de Brilliant Marine Research Ideas beurzen.

Brilliant Marine Research Ideas beurzen

WoRMS-beurzen

Maar liefst 16 WoRMS-editors reageerden op de oproep om zich te laten ondersteunen bij het aanvullen van de Wereldlijst van Mariene Soorten. Vijf taxonomische experten (uit Brazilië, Australië, Vietnam en Verenigd Koninkrijk) kregen financiële steun. Ze gebruikten die bij het vervolledigen van de juiste originele naam, en van de beschrijving en gegevens van het type-specimen. Aandacht ging naar diergroepen als vlokreeften, borstelwormen, rondwormen, tienpotigen en schijfkwallen. In totaal zijn er 14.000 veranderingen doorgevoerd, die de databank weer een stuk completer maken.

Wens je deze beurzen te steunen of heb je interesse in een VLIZ-lidmaatschap? Dat kan!

Jouw donatie helpt en is welkom op de filantropierekening IBAN BE70 0017 1687 3425 (BIC GEBABEBB) van het Vlaams Instituut voor de Zee vzw. Meer informatie over giften en het VLIZ-lidmaatschap vind je op www.vliz.be/nl/uw-bijdrage.

 

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Getij(de), eb(be), vloed

Over het getij zijn boeken te schrijven. Eerder verscheen in De Grote Rede al een uitgebreid artikel met als titel: “Het mysterie van het getij” (Van de Walle & Seys, 2002). Wat echter nog niet aan bod kwam, is waar de termen (ge)tij(de), eb(be) en vloed vandaan komen? Waar vinden die woorden hun oorsprong? We lieten het maanlicht schijnen op deze prikkelende vraag.

Ingewikkelder dan het lijkt…

Een etymologisch venster op het getij

De regelmatige afwisseling van hoog- en laagwater heet in het Nederlands getijde, verkort tot getij en verder tot tij. Getijde is gevormd uit het woord tijd (Germaans *tīdi-), met het voorvoegsel ge- en het achtervoegsel –e. Die prefix-suffix-combinatie voegt een collectiviteitsgedachte toe aan het grondwoord. Het oude achtervoegsel –e ondervond al in het Middelnederlands concurrentie van het thans algemeen gebruikelijke –te, zo werd Mnls. geberge (vergelijk Duits Gebirge) vervangen door gebergte en gebeene door gebeente.

De oudste betekenis van getijde is ‘geheel van (voortschrijdende) tijd’. Die betekenis werd in de loop van de taalgeschiedenis steeds specifieker: van ‘tijd’ naar ‘een bepaalde tijd’, vervolgens naar ‘vaste terugkerende periode’ en ‘terugkerend tijdstip’, tenslotte ook naar een ‘steeds terugkerende toestand of gebeurtenis in een zich herhalende cyclus’. Zoals de wisselende jaargetijden, de liturgische getijden – vast terugkerende gebeden op bepaalde tijdstippen van een etmaal – en de getijden van de zee (EWN i.v. getij). In de Oudnederlandse citaten wordt gitīdi nog gebruikt in de algemene zin van ‘tijd’ of ‘tijdsperiode’ (ONW i.v. gitīdi). In het Middelnederlands heeft getide daarnaast ook al de gespecialiseerde toepassing ‘tijdsspanne (van twaalf uur) tussen eb en vloed of tussen vloed en eb’ (MNW i.v. getide), een betekenis die eerder al is geattesteerd aan Oudengels tīd, waaruit huidig Engels tide.

Volgens de Grote Van Dale betekent huidig Nederlands eb, ebbe zowel (1) het aflopen van de zee na de vloed als (2) laagwater. Het tegenovergestelde van eb in elk van de twee betekenissen heet vloed, dat dus slaat op (1) het wassen van het water, (2) hoogwater. In de vakterminologie van hydrografen zijn eb en laagwater echter niet synoniem, evenmin als vloed en hoogwater. Onder eb verstaat men er enkel het aflopen van de zee na de vloed en onder vloed het opkomen van het water na de eb. Als het water in de getijdencyclus zijn laagste punt bereikt spreken hydrografen van laagwater of laagtij, het hoogste peil noemen zij hoogwater of hoogtij.

De samenkoppelingen met hoog- en laag- zijn zonder meer doorzichtig en behoeven weinig verdere verklaring. Een samenkoppeling ontstaat wanneer twee of meer afzonderlijke woorden die in het taalgebruik frequent met elkaar verbonden worden, aaneengroeien en zo een nieuw woord gaan vormen. Zo leidden de adjectief-substantiefverbindingen laag water en hoog water tot laagwater en hoogwater. Andere voorbeelden zijn hogeschool, platteland en wittebrood. Het nieuw ontstane woord heeft doorgaans een beperktere toepasbaarheid dan de combinatie van losse woorden die eraan ten grondslag ligt. Elke waterpartij hoog in de bergen kan men volgens de regels van het Nederlands een ‘hoog water’ noemen, terwijl de samenkoppeling hoogwater exclusief betrekking heeft op een fase van het getij.

Het woord ebbe, ook verkort tot eb, is van Germaanse origine. Het wordt etymologisch gereconstrueerd als abjōn, een afleiding van aba, d.i. de voorloper van bijwoord af, met het stamsuffix -jōn, dat zwakke vrouwelijke substantieven vormt. De eerste vindplaats van ebbe in het Nederlands dateert volgens het EWN uit de tweede helft van de 14de eeuw. Eerder al treffen we het woord aan in het Oudengels en het Oudfries als ebba en in het Oudsaksisch als ebbiunga. Het Oudhoogduits kende het niet, pas in de late 16de eeuw nam het Hoogduits ebbe over uit het Middelnederduits (d.i. de opvolger van het Oudsaksisch). Het Oudnoors, waaraan de Scandinavische talen ontsproten, bezat weliswaar een zustervorm efja, maar met een andere betekenis, nl. ‘tegenstroom in een rivier’. Daaruit ontstonden Noors evia en in het Zweeds ävja en ava, woorden met betekenissen in de sfeer van modder, drab en moeras. Deens ebbe en Zweeds ebb zijn geen autochtone afleidingen van van abjōn, maar ontleningen uit het Nederduits of het Nederlands (EWN i.v. eb; Kluge-Mitzka i.v. ebbe).

Vloed is al in het Germaans afgeleid van de stam van vloeien. Oorspronkelijk betekent het substantief ‘het vloeien, stromen’. Dat is later geconcretiseerd tot ‘waterstroom’ en vervolgens ‘opkomend water’. Het woord komt voor in de oudste stadia van alle Germaanse talen. Maar of het toen in al die talen gebruikt werd met betrekking tot de getijdencyclus, is niet helemaal duidelijk. Dat was wél het geval in het Vroegmiddelnederlands, getuige de in het EWN (i.v. vloed) aangehaalde passage uit het VMNW: eer dat schep te lande quam So hif en storm fel ende gram Die so uerhif die seewsche vloet Dat si dat schep so voert verloet ‘voor het schip aan land kwam, stak een woedende storm op, die de vloed zo opjoeg dat deze het schip dadelijk bedolf’ (1265-70).

In de moderne Westgermaanse talen is vloed enkel in het Nederlands een veelgebruikte benaming voor opkomend water of hoogtij. Het Engels gebruikt voor dat laatste high water, naast het minder courante flood tide, in het Duits spreekt men van Hochwasser, en de Friezen zeggen heech tij. Engels flood en Duits Flut hebben de betekenis ‘overstroming’ aangenomen. Nog even aanstippen dat eb(be) en vloed in de dialecten langs de Vlaamse enkel in de visserstaal voorkomen, en dan nog voornamelijk in uitdrukkingen als de vloed/de ebbe afvissen ‘vissen bij opkomend/aflopend tij’. Dialectsprekers die niets met de visserij te maken hebben, spreken van hoog- en laagwater. Wel ruim verspreid aan de middenkust is de samenstelling springvloed ‘springtij’. Daarvoor zijn in de visserstaal ook springtij, stroomtij, gierstroom, giertij en sterkstroom in gebruik (Desnerck i.v. ébbe en vloed; WVD Zeevisser, p. 366-47).

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Rabsbank

Onopvallende zandbank of toch niet helemaal

De Rabsbank is een kleine en weinig opvallende ondiepte in het grensgebied van het Belgische en Nederlandse deel van de Noordzee. De ondiepste plekken liggen 9 m onder het laagwaterpeil, of 10-15 m hoger dan omliggende geulen. De Rabsbank bevindt zich zo’n 30 km uit de kust van Zeebrugge en vormt een oostelijke uitloper van de Thorntonbank. Beide behoren tot de groep van Zeelandbanken, een stabiel zandbankencomplex evenwijdig gerangschikt voor de Zeeuwse kust. De stroomsnelheden halen er tot 0,6-1 m per seconde en de bank bestaat grotendeels uit zand. Aan de landzijde treft men holocene kleilagen.

Nauwelijks zo’n tien kilometer ten oosten van de Rabsbank werd in 2006 een heel bijzondere ontdekking gedaan. Een schelpenzuiger vond toen in het Middeldiep een wenkbrauwboog van een Neanderthaler. De eerste vondst van deze mensensoort op Nederlandse bodem! Het bleek om resten van een jonge man te gaan, wat hem de naam Krijn opleverde.

Naamsverklaring onzeker

De Rabsbank komt voor het eerst onder die naam voor op de kaart van Stessels uit 1866. Ook op de Blankenbergse zeekaart van rond 1900, duikt Rabs ongeveer op dezelfde locatie op als de ‘Aventuren’, een ‒ noch eerder, noch later ‒ op zeekaarten vermelde naam.

Voor de naam Rabsbank kunnen we geen sluitende verklaring presenteren. In de gewone woordenschat van het – huidige of historische – Nederlands dient zich niet meteen een woord aan waarvan het eerste deel van de samenstelling afgeleid zou kunnen zijn. Daarom vermoeden we dat er een persoonsnaam achter schuilt. Te denken valt aan Rabbe, Rabs of Raps. Rabbe/Rappe is een vadersnaam of patroniem, wat wil zeggen dat de eerste naamdrager bijgenoemd werd naar zijn vader, die Rabbe of Rappe heette. Die voornaam, die vandaag trouwens nog zeldzaam voorkomt in Nederland, gaat terug op Rabbo of Rappo, een verkorte Germaanse vleivorm uit Radboud of Radbrecht. Andere varianten van het patroniem zijn o.m. de familienamen Rap, Raeps, Rapé en Rappé (Debrabandere 2003, 1017).

In deze zeewoordenrubriek werden eerder al zandbanken behandeld waarvan het eerste deel aan een persoon herinnert, zoals de Thorntonbank (DGR 12), de Blighbank (DGR 19) en de Lodewijksbank. In de eerste twee gevallen gaat het om bekende en daardoor gemakkelijk te identificeren personen, resp. John en Samuel Thornton, beroemde Britse cartografen, en William Bligh, de roemruchte kapitein van de Bounty. De Lodewijksbank plaatste ons voor problemen. In onze eerste bijdrage hierover (De Grote Rede 28) lieten we enkele beroemde Lodewijken de revue passeren, maar geen van hen bleek plausibel als leverancier van het benoemingsmotief. Voortschrijdend inzicht bracht ons tot de veronderstelling dat de naam herinnert aan iemand van eenvoudiger status, een visser of een varensgezel met de achternaam Lodewyck of Lowyck, een naam die uitgerekend aan de Belgische kust ‒ van Nieuwpoort tot Knokke ‒ frequent voorkomt. Die persoon zou ter hoogte van de bewuste bank iets opmerkelijks, misschien wel tragisch, hebben meegemaakt, wat de Blankenbergse vissers ertoe bracht de bank naar hem te vernoemen. We vermoeden dat voor onze Rabsbank in dezelfde richting moet worden gezocht. Net zoals de familienaam Lodewyck treffen we een van de genoemde Rabs-varianten, nl. Rappé, voornamelijk aan langs de kust, in dit geval de oostkust. De meeste naamdragers, waaronder meerdere vissersfamilies, wonen in Heist. Wie weet is de man waaraan de Rabsbank herinnert wel een voorzaat van de Heistse Rappé’s? Een man die als visser te laag op de maatschappelijke ladder stond om door de geschiedschrijvers te worden opgemerkt? Het blijft natuurlijk speculatie, en er is weinig hoop dat de ware naamgever ooit nog ergens in een bron zal opduiken. Tenzij stamboomonderzoek naar de familie Rappé alsnog licht werpt op het mysterie.

DEBRABANDERE F. (2003), Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. Amsterdam / Antwerpen, Uitgeverij L.J. Veen. Tweede uitgave

Desnerck R. (2006). Oostends Woordenboek. Oostende. Vierde uitgave

EWN = Philippa M., Debrabandere F. & Quak A. (2003-2009). Etymologisch woordenboek van het Nederlands, 4 delen. Amsterdam, Amsterdam University Press. Te raadplegen op http://www.etymologiebank.nl/

Kluge F. & W. Mitzka (1957). Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. Berlin, Walter de Gruyter & Co. 17e uitgave.

MNW = Verwijs E. & J. Verdam (1885-1929). Middelnederlandsch Woordenboek. ’s Gravenhage. (http://gtb.inl.nl/?owner=MNW)

ONW = Oudnederlands woordenboek. (http://gtb.inl.nl/?owner=ONW)

Van de Walle B. & J. Seys (2002). Het mysterie van het getij. De Grote Rede 6: 2-6.

VNMW = W.J.J. Pijnenburg e.a. (2001). Vroegmiddelnederlands woordenboek. Leiden, Gopher Publishers. (http://gtb.inl.nl/?owner=VMNW)

WVD Zeevisser = Roxane Vandenberghe (2000). Woordenboek van de Vlaamse dialecten. Deel II. Niet agrarische vaktalen. Aflevering 7: De Zeevisser. Gent, Tongeren

In de branding

in_de_branding_marinus.png

Indrukwekkend Oostends kapersverhaal

Met zijn Flamand des Vagues pende Jan Van Dorp in 1948 een indrukwekkend epos neer over het Oostendse kapersleven in de late 17de en vroege 18de eeuw. Centraal staan de kaperskapitein Marinus De Boer en zijn familie. Deze personages zijn fictief, maar de verhaalwereld is dat niet. Van Dorp baseerde zich voor dit werk namelijk op uitgebreid historisch onderzoek. Dat deed hij onder meer in de archieven van Oostende, vooraleer deze verloren gingen bij een bombardement in 1940. Het boek is daarom ook een opmerkelijke historische bron uit tweede hand.

Flamand des Vagues werd al snel een internationaal succes, maar kwam de voorbije decennia wat in de vergeethoek terecht. Het toneelstuk Marinus van Compagnie Cecilia (met Sebastien Dewaele) haalde het verhaal in 2018 van onder het stof. Nu is er ook de gelijknamige nieuwe Nederlandse boekvertaling van Peter Bultink, Veerle Van de Moortel en Elke De Brouwer. Een aanrader voor iedereen die het rijke maritieme verleden van Oostende verder wil ontdekken.

Meer info toneelstuk: www.compagnie-cecilia.be

Meer info boek: www.bitbook.be

Ruth Pirlet
simonstevin_77067934.jpg

Hommage aan Simon Stevin

De kans is groot dat het onderzoeksschip RV Simon Stevin een scheepsbelletje bij je doet rinkelen. Maar wist je ook dat de persoon waaraan het schip zijn naam dankt, Simon Stevin, geboren is in Brugge (°1548 – ⴕ1620)? En dat hij tot op vandaag bekend staat als dé homo universalis van de Lage Landen? Simon Stevin was in ieder geval een van de grootste wetenschappers van zijn tijd. Hij was ook een duizendpoot, actief in de wiskunde, navigatie, krijgswetenschap, waterbouwkunde (sluizen), architectuur & stedenbouw, fysica, economie (boekhouding), muziektheorie, taalkunde en astrologie. Dit jaar is het 400 jaar geleden dat Simon Stevin overleed. De stad Brugge laat deze herdenking niet zomaar voorbijgaan. Van 28 augustus tot 29 november 2020 kan je een bezoek brengen aan een speciaal ingerichte tentoonstelling in het Stadsarchief en de openbare bibliotheek van Brugge. In de expo komen de levensloop en de werken van Simon Stevin aan bod, maar ook heel wat ‘ontdekkingen’ nauw verbonden met ons dagelijkse leven: het tiendelig stelsel in de wiskunde en ons muntstelsel, om er maar twee te noemen.

Bart De Smet
in_de_branding_vislijnrecuperatie.jpg

Vlaams vislijn recyclageproject

Of je nu zoet- of zoutwaterhengelaar bent, dan wel eigenaar van een groot hengelsportbedrijf. Iedereen kan zijn steentje bijdragen aan het Vlaams Vislijn Recyclage Project en zo meewerken aan minder afval in het milieu.

De hengelsport in al zijn disciplines hanteert vele soorten vislijn. Toch blijkt, na overleg met een aantal recyclagebedrijven, dat vooral de recyclage van nylon lijnen, gevlochten lijnen en spoelen van vislijnen zinvol is. Een recyclagebedrijf verwerkt het ingezamelde materiaal tot een bruikbaar product: signalisatiekegels, zonnebrillen, skateboards, wetsuits, zelfs zwemkledij. Het ultieme doel is om uit het gerecycleerde afval opnieuw hengelsportartikelen te maken en zo de kringloop duurzaam te sluiten.

Dit project is een samenwerking van Sportvisserij Vlaanderen met het Anglers National Line Recycling Scheme, gesteund door FOD Leefmilieu. Mee helpen kan via de website: https://www.sportvisserijvlaanderen.be/vlaams-vislijn-recyclage-project/

Hannelore Maelfait
in_de_branding_kustkiekje.jpg

Kustkiekjes (Grote Rede 50)

Al bij al geen moeilijke opdracht voor wie regelmatig de vloedlijn afspeurt naar zeevondsten allerhande. Deze vuistgrote, geelbruine bol bestaande uit sponsachtige blaasjes, is een eipakket van een wulk. Deze zeeslak verankert die tijdens de winter, na afleg, aan de zeebodem. Elk van de blaasjes herbergt tot wel 3000 eitjes, maar slechts enkele tientallen worden ook daadwerkelijk slakjes. De eerst uitgekomen larfjes in elk blaasje, doen zich immers te goed aan de andere eitjes. Wanneer het eipakket vervolgens los geraakt door stromingen of onder invloed van vissersnetten, kan het aanspoelen op het strand. Soms, met wat geluk, tref je in de blaasjes nog kleine embryo’s.

 

Jan Seys

Colofon

‘De Grote Rede’ is een gratis informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ; www.vliz.be ). Dit boeiende tijdschrift wordt samengesteld met de hulp van een zelf schrijvende redactie van maritieme professionals die zetelen ten persoonlijke titel. Noch de redactie, noch het VLIZ zijn verantwoordelijk voor standpunten vertolkt door derden. Overname van artikelen is toegelaten mits bronvermelding.

Interesse?
Gratis abonneren kan via www.vliz.be/de-grote-rede of telefonisch.

Verantwoordelijke uitgever

Jan Mees (VLIZ), Wandelaarkaai 7, B-8400 Oostende, België

Coördinatie en eindredactie

Jan Seys, Nancy Fockedey en Bart De Smet (VLIZ), 059/34.21.40, jan.seys@vliz.be

Redactieleden

Kathy Belpaeme, Jens Boyen, An Cliquet, Mathieu de Meyer, Fien De Raedemaecker, Bart De Smet, Ine Demerre, Nancy Fockedey, Jan Haelters, Francis Kerckhof, Hannelore Maelfait, Pieter Mathys, Jan Mees, Tina Mertens, Tine Missiaen, Theo Notteboom, Ellen Pape, Hans Pirlet, Ruth Pirlet, Sam Provoost, Marc Ryckaert, Hendrik Schoukens, Jan Seys, Ineke Steevens, Ines Tavernier, Sarah Vanden Eede, Sofie Vandendriessche, Dieter Vanneste, Klaas Willaert

Zeewoordenteam

Roland Desnerck, Magda Devos, Nancy Fockedey, Jan Seys, Johan Termote, Dries Tys, Carlos Van Cauwenberghe, Fons Verheyde, Arnout Zwaenepoel

Met medewerking van

Jan Breine, Michiel Perneel, Guido Persoone, Jesse Verhalle, Wim De Winter.

Vormgeving

Vanden Broele, Brugge

Foto’s en grafieken

Annavee, Dudarev Mikhail, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Ian Stewart, ILVO, Ineke Steevens, Jonas Parijs, KustINzicht 2019, Leontien De Wulf, Loïc Piret, Melanie Lemahieu, Omni-C, Photophlox, Shutterstock.com, SL-Photography, Tom Buysse, VLIZ, VILDA/Rollin Verlinde, Westtoer, Westtoer/Marc Wallican, Wim De Winter, www.sportvisserijvlaanderen.be

Drukkerij

Lowyck drukkerij
Gedrukt op maco halfmat 115 g (FSC Mix credit)
in een oplage van 9.000 ex

Algemene informatie

VLIZ vzw
Wandelaarkaai 7, B-8400 Oostende
Tel.: 059 34 21 30
Fax: 059 34 21 31
e-mail: info@vliz.be
www.vliz.be
ISSN 1376-926X