FEDERALE OVERHEIDSDIENST KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER
20 DECEMBER 2020. - Wet houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze
Groet. De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt
: TITEL I. - Algemene bepaling Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als
bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. TITEL 2. - Diverse dringende fiscale bepalingen HOOFDSTUK
1. - Mondmaskers, hydroalcoholische gels, COVID-19- vaccins en medisch hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek
van deze ziekte Art. 2. Artikel 1ter van koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling
van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van goederen en diensten
bij die tarieven, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 december 1995 en hersteld bij het koninklijk
besluit van 5 mei 2020, wordt vervangen als volgt : "Art. 1ter. In afwijking van artikel 1,
eerste lid, zijn vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 onderworpen aan het verlaagd tarief van
6 pct., de leveringen, de intracommunautaire verwervingen en de invoeren van de hiernavolgende beschermingsmiddelen
: 1° mondmaskers bedoeld onder de GN-codes 4818 90 10 00, 4818 90 90 00, 6307 90 98 10, 6307
90 98 91, 6307 90 98 99 en 9020 00 00 80; 2° hydroalcoholische gels bedoeld onder de GN-codes
2207 20 00, 3808 94 10, 3808 94 20 en 3808 94 90.". Art. 3. In het koninklijk besluit nr. 20
van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot
indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, wordt een artikel 1ter/2 ingevoegd, luidende
: "Art. 1ter/2. In afwijking van artikel 1, eerste lid, zijn vanaf 1 januari 2021 tot en met
31 december 2022 onderworpen aan het verlaagd tarief van 0 pct., de leveringen, de intracommunautaire
verwervingen en de invoeren van COVID-19-vaccins en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek tegen
deze ziekte, alsook de diensten die nauw samenhangen met dergelijke vaccins en hulpmiddelen.". Art.
4. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2021. HOOFDSTUK 2. - Verlenging van de geldigheidsduur
van de maaltijdcheques, ecocheques en sport/cultuurcheques als gevolg van de COVID-19-pandemie Art.
5. Voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 25°, en 53, 14°, van het Wetboek
van de inkomstenbelastingen 1992 blijft aan de in artikel 38/1 van hetzelfde Wetboek vermelde voorwaarden
voldaan wanneer : 1° de in artikel 38/1, § 2, 4°, van hetzelfde Wetboek bedoelde geldigheidsduur
voor de elektronische maaltijdcheques die tussen 1 maart 2020 en 30 juni 2020 inbegrepen en tussen 1
november 2020 en 31 maart 2021 inbegrepen verlopen, met 6 maanden wordt verlengd; 2° de in
artikel 38/1, § 3, 3°, van het voormelde Wetboek bedoelde geldigheidsduur van de sport- en cultuurcheques
die op 30 september 2020 verlopen, wordt verlengd tot en met 30 september 2021; 3° de in artikel
38/1, § 4, 4°, van hetzelfde Wetboek bedoelde geldigheidsduur voor de ecocheques die tussen 1
maart 2020 en 30 juni 2020 inbegrepen en tussen 1 november 2020 en 31 maart 2021 inbegrepen verlopen,
met 6 maanden wordt verlengd. De geldigheidsduur van de maaltijdcheques en ecocheques die verlopen
in mei en juni 2020 die met 6 maand is verlengd, kan nogmaals met 6 maanden worden verlengd. De
Koning kan de in het eerste lid, 1° en 3°, bedoelde periode van 6 maanden voor alle of een gedeelte
van de in die bepalingen bedoelde cheques verlengen tot maximum 12 maanden. De Koning zal bij de Kamer
van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende
zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van het in uitvoering van de vorige zin genomen besluit.
Dat besluit wordt geacht geen uitwerking te hebben gehad indien het niet bij wet is bekrachtigd binnen
de 12 maanden na de datum van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Art. 6. Dit hoofdstuk
heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020. HOOFDSTUK 3. - Verlenging van de vrijstelling
van vergoedingen in het kader van steunmaatregelen die worden getroffen door de gewesten, gemeenschappen,
provincies of gemeenten Art. 7. In artikel 6 van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende
fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°
in het eerste lid worden de woorden "die door de gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten worden
toegekend voor de economische gevolgen die belastingplichtigen ondervinden naar aanleiding van de toepassing
van de ministeriële besluiten van 13 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van
het coronavirus COVID-19 te beperken, 18 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding
van het coronavirus COVID-19 te beperken en 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding
van het coronavirus COVID-19 te beperken, of" en het woord "andere" opgeheven; 2° in het tweede
lid, derde streepje, worden de woorden "31 december 2020" vervangen door de woorden "31 maart 2021". 3°
het artikel wordt aangevuld met een lid luidende : "In afwijking van de artikelen 49, 183
en 235 van hetzelfde Wetboek, wordt het deel van de vergoedingen dat voorheen overeenkomstig het eerste
lid definitief van inkomstenbelastingen werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het
betrokken gewest, de betrokken gemeenschap, provincie of gemeente, niet als een aftrekbare beroepskost
aangemerkt.". Art. 8. Artikel 7 treedt in werking op de dag van haar publicatie in het Belgisch
Staatsblad. HOOFDSTUK 4. - Tijdelijke maatregelen voor de toepassing van het stelsel Tax Shelter
voor Audiovisueel en voor Podium ter gevolge van de crisis door COVID-19 en de beperkende maatregelen
die in dat verband werden opgelegd Art. 9. Voor de toepassing van de artikelen 194ter en 194ter/1
van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, mag een raamovereenkomst gewijzigd worden om een ander
in aanmerking komend werk dat erkend is in de zin van artikel 194ter, § 1, eerste lid, 4°, van
hetzelfde Wetboek, of artikel 194ter/1, § 2, 1°, van hetzelfde Wetboek, aan te duiden, mits aan
de volgende voorwaarden is voldaan : 1° het is de eerste en enige wijziging van de raamovereenkomst
met het oog op de aanduiding van een ander in aanmerking komend werk; 2° het avenant dat het
in aanmerking komend werk wijzigt, moet binnen de 10 werkdagen na de ondertekening aangemeld worden bij
de cel-Tax Shelter; 3° bij deze aanmelding bij de cel-Tax Shelter moet door de in aanmerking
komende productievennootschap een bijlage worden gevoegd waarin ze aantoont dat het oorspronkelijke werk
niet of met minder Belgische productie- en exploitatie-uitgaven zal kunnen worden geproduceerd door de
maatregelen die door de federale regering, een deelstaat, een provincie of een gemeente zijn genomen
om COVID-19 te bestrijden; 4° wanneer de Belgische productie- en exploitatie-uitgaven worden
verminderd, moet de in aanmerking komende productievennootschap : - bij de bevoegde gemeenschap
een aangepast budget van het oorspronkelijk werk indienen waaruit blijkt dat een bedrag dat minstens
gelijk is aan het bedrag van de in het avenant verbonden sommen niet werd gebruikt; - bij de
aanmelding bij de cel-Tax Shelter een kopie van het aangepaste budget van het oorspronkelijk werk toevoegen,
evenals het bewijs van de overdracht van de som van de bankrekening van het oorspronkelijke werk dat
is opgenomen in de raamovereenkomst naar de bankrekening van het werk dat is opgenomen in het avenant; 5°
wanneer het werk niet wordt geproduceerd, moet de in aanmerking komende productievennootschap bij de
aanmelding bij de cel-Tax Shelter het bewijs toevoegen van de overdracht van de som van de bankrekening
van het oorspronkelijke werk dat is opgenomen in de raamovereenkomst naar de bankrekening die dient om
de uitgaven te betalen van het werk dat is opgenomen in het avenant; 6° de in aanmerking komende
productievennootschap moet, in het kader van de wijziging van het in aanmerking komend werk zoals bedoeld
in de raamovereenkomst, er zich schriftelijk toe verbinden alle voorwaarden te respecteren van artikel
194ter, van hetzelfde Wetboek, wanneer het een audiovisueel werk betreft, en van de artikelen 194ter
en 194ter/1, van hetzelfde Wetboek, wanneer het een podiumwerk betreft. Art. 10. In afwijking
van artikel 194ter, § 2, van hetzelfde Wetboek, wordt de termijn waarbinnen de sommen moeten zijn
gestort met drie maanden verlengd, voor zover : 1° de in artikel 194ter, § 2, van hetzelfde
Wetboek, bedoelde termijn van drie maanden eindigt na 12 maart 2020; 2° de in aanmerking komende
investeerder kan aantonen dat hij door de maatregelen die door de federale regering, een deelstaat, een
provincie of een gemeente zijn genomen om COVID-19 te bestrijden, ofwel niet over de nodige liquiditeiten
beschikte na afloop van de in artikel 194ter, § 2, van hetzelfde Wetboek, bedoelde termijn van
drie maanden, ofwel zijn liquiditeiten heeft gebruikt voor de redding of de heropstart van zijn activiteit. Indien
de in aanmerking komende investeerder op het einde van de overeenkomstig het eerste lid verlengde termijn
van drie maanden nog steeds niet in staat is het volledige bedrag te storten waartoe hij zich in uitvoering
van de raamovereenkomst verbonden heeft, mag de in artikel 194ter, § 1, eerste lid, 5°, van hetzelfde
Wetboek, bedoelde som aangepast worden in functie van de werkelijk gestorte bedragen, op voorwaarde dat
: a) het avenant aan de raamovereenkomst dat voorziet in de vermindering van de in artikel 194ter,
§ 1, eerste lid, 5°, van hetzelfde Wetboek, bedoelde som, binnen de 10 werkdagen volgend op het
einde van de verlengde termijn naar de cel-Tax Shelter opgestuurd worden; b) de in aanmerking
komende investeerder kan aantonen dat de maatregelen die de federale regering, een deelstaat, een provincie
of een gemeente genomen heeft om COVID-19 te bestrijden, de reden zijn waarom hij er niet in geslaagd
is binnen de verlengde termijn het volledige bedrag te storten waartoe hij zich oorspronkelijk verbonden
had. In afwijking van de artikelen 194ter, § 7, zesde lid, 416, 444 en 445 van hetzelfde
Wetboek, zal het als belastbare winst aanmerken van het geheel of een deel van de voorheen vrijgestelde
reserve ten gevolge van het niet binnen de verlengde termijn storten van de som waartoe de in aanmerking
komende investeerder zich oorspronkelijk verbonden had, geen aanleiding geven tot nalatigheidsinteresten,
een belastingverhoging of een administratieve boete wanneer de investeerder binnen de 10 werkdagen volgend
op het einde van de verlengde termijn de cel-Tax Shelter op de hoogte brengt dat hij geheel of gedeeltelijk
niet meer deelneemt aan de oorspronkelijke voorziene financiering van het werk en daarbij aantoont dat
dit het gevolg is van de financiële verliezen die hij heeft geleden naar aanleiding van de maatregelen
die door de federale regering, een deelstaat, een provincie of een gemeente zijn genomen om COVID-19
te bestrijden. Art. 11. Voor de toepassing van artikel 194ter/1 van hetzelfde Wetboek, worden
podiumwerken die als gevolg van een sluiting van de schouwspelzaal of voorstellingsruimte, ten laatste
op 15 december 2020 door middel van een livestream worden vertoond, beschouwd als podiumwerken die publiekelijk
zijn vertoond. Livestreams die na 15 december 2020 worden vertoond, komen enkel in aanmerking
voor de uitzondering vermeld in het eerste lid, wanneer er een vooraf bepaalde prijs, al dan niet via
een abonnementsformule, moet betaald worden om de vertoning te kunnen bekijken. Art. 12. Voor
de toepassing van artikel 194ter/1, § 2, 1°, tweede streepje, van hetzelfde Wetboek, worden de
productie- en exploitatie-uitgaven die meer dan een maand na de première van het podiumwerk zijn gedaan,
toch geacht uiterlijk 1 maand na de première van het podiumwerk te zijn gedaan, op voorwaarde dat : 1°
deze productie- en exploitatie-uitgaven gedaan zijn naar aanleiding van uitgestelde voorstellingen die
oorspronkelijk binnen de maand na de Première waren geprogrammeerd; 2° de in aanmerking komende
productievennootschap kan aantonen dat het uitstel van die voorstellingen te wijten was aan de beslissing
van de federale regering, een deelstaat, een provincie of een gemeente om de schouwspelzalen en de andere
voorstellingsruimtes te sluiten; 3° de in aanmerking komende productievennootschap het taxshelterattest
voor het betrokken werk ten laatste zes maanden na het hernemen van de voorstellingen heeft aangevraagd. Art.
13. In artikel 15, eerste en tweede lid, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale
bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, worden de woorden "31 december 2020" telkens vervangen
door de woorden "31 maart 2021". Art. 14. De artikelen 9 en 10 zijn van toepassing op de raamovereenkomsten
die ten laatste op 31 maart 2021 zijn ondertekend. Artikel 11 is van toepassing zolang er beperkende
maatregelen, genomen in het kader van de bestrijding van COVID-19 en die verband houden met de sluiting
van de schouwspelzalen en andere voorstellingsruimtes of met het maximum aantal toegelaten toeschouwers,
van kracht zijn, en dit tot 31 maart 2021. Artikel 12 is van toepassing op de raamovereenkomsten
die vanaf 12 maart 2018 tot 31 maart 2021 zijn ondertekend en waarvoor het taxshelterattest nog niet
is aangevraagd. HOOFDSTUK 5. - Netto overuren bij de werkgevers die tot de cruciale sectoren
behoren Art. 15. In afwijking van de artikelen 31, tweede lid, 1°, en 32 van het Wetboek van
de inkomstenbelastingen 1992, worden vrijgesteld van inkomstenbelastingen : 1° de bezoldigingen
met betrekking tot 120 vrijwillige overuren die tijdens de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december
2020 overeenkomstig de artikelen 43 en 44 van deze wet worden gepresteerd bij de werkgevers die behoren
tot de cruciale sectoren als bedoeld in artikel 32, 6°, van deze wet; 2° de bezoldigingen
met betrekking tot 120 vrijwillige overuren die tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart
2021 overeenkomstig de artikelen 43 en 44 van deze wet worden gepresteerd bij de werkgevers die behoren
tot de cruciale sectoren als bedoeld in artikel 32, 6°, van deze wet. De in artikel 16, §
1, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie
en in het eerste lid, 1°, bedoelde vrijstellingen kunnen, samen genomen, slechts voor 120 vrijwillige
overuren worden verleend. Wanneer de belastingplichtige in 2020 en/of 2021 bijkomende vrijwillige
overuren heeft gepresteerd en niet alle bezoldigingen voor die in 2020, respectievelijk in 2021, gepresteerde
overuren in hetzelfde belastbare tijdperk worden betaald of toegekend, wordt de vrijstelling eerst aangerekend
op de bezoldigingen voor de bijkomende vrijwillige overuren die in het belastbare tijdperk verbonden
met het inkomstenjaar 2020, respectievelijk 2021, worden betaald of toegekend, en, desgevallend, vervolgens
op de bezoldigingen voor die overuren die in elk van de volgende belastbare tijdperken worden betaald
of toegekend. Wanneer in een belastbaar tijdperk bezoldigingen worden betaald of toegekend
voor meer dan het aantal voor dat belastbare tijdperk vrijstelbare bijkomende vrijwillige overuren, wordt
de vrijstelling verhoudingsgewijs aangerekend op de bezoldigingen voor de in 2020, respectievelijk in
2021, gepresteerde bijkomende vrijwillige overuren. De belastingvermindering voor bezoldigingen
ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag bedoeld in artikel 154bis
van Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en de vrijstelling van doorstorten van bedrijfsvoorheffing
bedoeld in artikel 2751 van hetzelfde Wetboek zijn niet van toepassing op het overwerk
dat in aanmerking komt voor de in het eerste lid bedoelde vrijstelling. De in het eerste lid
bedoelde bezoldigingen worden vermeld op de berekeningsnota die gevoegd is bij het aanslagbiljet inzake
personenbelasting van de genieter. HOOFDSTUK 6. - Bestaansmiddelen uit studentenarbeid Art.
16. Artikel 16, § 3, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse fiscale bepalingen ten gevolge
van de COVID-19-pandemie wordt aangevuld met een lid, luidende : "Het eerste lid is eveneens
van toepassing op de bezoldigingen die worden verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van
de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor de in het vierde kwartaal van 2020 en
in het eerste kwartaal van 2021 gepresteerde uren studentenarbeid die bij toepassing van artikel 10 van
de wet van 4 november 2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie, niet
in aanmerking worden genomen voor het jaarlijkse contingent van 475 uren als bedoeld in artikel 17bis
van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening
van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, op voorwaarde
dat hun werkgevers hen hebben aangegeven overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november
2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van
de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid
van de wettelijke pensioenstelsels.". HOOFDSTUK 7. - Consumptiecheques Art. 17. In
artikel 7 van de wet van 15 juli 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de
COVID-19-pandemie, worden de woorden "artikel 19quinquies, § 2," vervangen door de woorden "artikel
19quinquies, §§ 2 en 3,". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen betreffende de registratierechten Art.
18. In afwijking van artikel 11, tweede lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten,
zijn de notariële volmachten verleden van 1 januari 2021 tot 31 maart 2021 vrijgesteld van het registratierecht,
wanneer de instrumenterende ambtenaar ervoor geen ereloon, vacaties of kosten vraagt en voor zover deze
volmacht uitsluitend effect sorteert tot 31 maart 2021. In afwijking van artikel 23 van de wet
van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie en
van artikel 22 van de wet van 15 juli 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge
van de COVID-19-pandemie, blijft het voordeel van de vrijstelling behouden voor de volmachten verleden
van 13 maart 2020 tot 31 december 2020 wanneer de volmacht ten laatste op 31 maart 2021 wordt gebruikt. HOOFDSTUK
9. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen Art. 19. In afwijking van artikel
3 van het Wetboek diverse rechten en taksen, zijn de notariële volmachten verleden van 1 januari 2021
tot 31 maart 2021 vrijgesteld van het recht op geschriften wanneer de instrumenterende ambtenaar ervoor
geen ereloon, vacaties of kosten vraagt en voor zover deze volmacht uitsluitend effect sorteert tot 31
maart 2021. In afwijking van artikel 26, 1°, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende
fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie en van artikel 25 van de wet van 15 juli 2020
houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, blijft het voordeel
van de vrijstelling behouden voor de volmachten verleden van 13 maart 2020 tot 31 december 2020 wanneer
de volmacht ten laatste op 31 maart 2021 wordt gebruikt. TITEL 3. - Sociale bijstand HOOFDSTUK
1. - Wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, met het
oog op de verlenging van de tijdelijke verhoging van het terugbetalingspercentage van het leefloon door
de Staat ten aanzien van de OCMW's in het kader van COVID-19 Art. 20. In artikel 43/4 van de
wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, worden de volgende wijzigingen
aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "aanvraag is ingediend tussen 1 juni en
31 december 2020" vervangen door de woorden "aanvraag is ingediend tussen 1 juni 2020 en 31 maart 2021"; 2°
in het tweede lid worden de woorden "tussen 1 juni en 31 december 2020" vervangen door de woorden "tussen
1 juni 2020 en 31 maart 2021". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het Koninklijk besluit nr. 47 van
26 juni 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 3°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging
verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus
COVID-19, met het oog op het toekennen van een tijdelijke premie aan de gerechtigden op bepaalde sociale
bijstandsuitkeringen Art. 21. In artikel 1, van het koninklijk besluit nr. 47 van 26 juni 2020
tot uitvoering van artikel 5, § 1, 3° van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan
de Koning om maatregelen te nemend in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, met
het oog op het toekennen van een tijdelijke premie aan de gerechtigden op bepaalde sociale bijstandsuitkeringen,
bekrachtigd bij de wet van 24 december 2020 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met
toepassing van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen
in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, worden de woorden "zes opeenvolgende
maanden" vervangen door de woorden "negen opeenvolgende maanden". TITEL 4. - Sociale zaken HOOFDSTUK
1. - Verlenging van de toepassing van het koninklijk besluit nr. 22 van 4 juni 2020 tot oprichting van
een Schadeloosstellingfonds voor de vrijwilligers COVID-19-slachtoffers Art. 22. In artikel
30 van het koninklijk besluit nr. 22 van 4 juni 2020 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor
de vrijwilligers COVID-19-slachtoffers, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 40 van 26 juni 2020,
wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Dit besluit is van toepassing op sterfgevallen die
zich voordoen in de periode tussen 10 maart 2020 en 1 april 2021.". Art. 23. Dit hoofdstuk heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2020. HOOFDSTUK 2. - Tijdelijke uitbreiding van het toepassingsgebied
van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers tot de organisaties die door de bevoegde
overheid zijn erkend voor de bijstand aan en de zorg voor bejaarden en voor de opvang en de huisvesting
van bejaarden in de private commerciële sector Art. 24. § 1. De definitie van de term
"organisatie" zoals vermeld in artikel 3, 3°, van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van
vrijwilligers wordt uitgebreid tot de organisaties die niet als vereniging zonder winstoogmerk zijn opgericht
en die door de bevoegde overheid zijn erkend voor de bijstand aan en de zorg voor bejaarden en voor de
opvang en de huisvesting van bejaarden. § 2. De organisaties bedoeld in paragraaf 1
zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de voormelde wet van 3 juli 2005 voor de periodes waarin
zij een werknemer die in tijdelijke werkloosheid wordt gesteld in de door hem uitgeoefende functie vervangen
door een vrijwilliger. Art. 25. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 september 2020
en treedt buiten werking op 31 maart 2021. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 27 juni 1969
tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
met het oog op de aanpassing van bepaalde regels die van toepassing zijn in de land- en tuinbouwsector Art.
26. In artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944
betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013 en
gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015 en het koninklijk besluit nr. 5 van 9 april 2020, worden de volgende
wijzigingen aangebracht : a) in pararagraaf 1, derde lid, 1°, worden de woorden "of de champignonteelt"
vervangen door de woorden ", de champignonteelt of de fruitteelt"; b) paragraaf 1, derde lid,
wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende : "6° wat de handarbeiders betreft die
tewerkgesteld zijn in de fruitteelt : de handarbeider tewerkgesteld gedurende maximaal 100 dagen per
kalenderjaar, met uitzondering van de werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid,
wat de laatste 35 dagen van de 100 dagen betreft."; c) paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid,
luidende : "In afwijking van het derde lid, worden de quota bedoeld in het derde lid voor het
jaar 2021 aangepast als volgt : het maximum van 30 dagen wordt telkens 60 dagen en het maximum van 65
dagen wordt telkens 100 dagen."; d) paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Voor het jaar 2021 wordt het maximum van 65 dagen, bedoeld in het eerste lid, 100 dagen."; e)
er wordt een paragraaf 2ter ingevoegd, luidende : " § 2ter. In afwijking van paragraaf
2, eerste lid, kan, wat de handarbeiders betreft die tewerkgesteld zijn in de fruitteelt, de beperking
van de onderwerping bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, verlengd worden met 35 extra dagen per handarbeider
die geen uitzendarbeider is en dit voor 33 % van het aantal gelegenheidswerknemers die de betrokken werkgever
in het jaar 2020 heeft aangegeven, voor zover gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de betrokken werkgever toont voor het jaar 2021 een tewerkstellingsvolume aan, uitgedrukt in voltijdse
equivalent, dat minstens gelijk is aan het gemiddelde van de vier multifunctionele aangiften bij de Rijksdienst
voor Sociale Zekerheid voor het kalenderjaar 2019; 2° de betrokken werkgever moet, uiterlijk
op 15 april 2021, een schriftelijke aanvraag richten aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het
tuinbouwbedrijf en aan het Waarborg- en Sociaal fonds voor het tuinbouwbedrijf. Deze aanvraag bevat een
verklaring, die samen met de aanvraag moet worden ingediend opdat deze ontvankelijk zou zijn, en waarin
de werkgever zich verbindt om : - de sociale wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten
correct toe te passen; - geen gebruik te maken van detacheringsconstructies; - geen
beroep te doen op schijnzelfstandigen; - niet aan sociale dumping te doen; - niet
te werken met constructies van aannemings- of dienstverleningscontracten met Belgische of buitenlandse
ondernemingen om de Belgische wetgeving betreffende de verboden terbeschikkingstelling te omzeilen.
Het Waarborg- en Sociaal fonds voor het tuinbouwbedrijf stelt een modeldocument ter beschikking voor
de schriftelijke aanvraag en de verklaring bedoeld in het eerste lid. In de gevallen bedoeld
in het eerste lid beoordeelt een werkgroep "Fruitteelt", opgericht binnen het Paritair Comité voor het
tuinbouwbedrijf, de aanvragen vóór 10 mei 2021 aan de hand van de DmfA- en de Dimona-aangiften.
Het Waarborg- en Sociaal fonds voor het tuinbouwbedrijf berekent voor elke onderneming die de aanvraag
indient, het aantal gelegenheidswerknemers tijdens het jaar 2020 en het aantal dat overeenkomt met 33
% daarvan voor het jaar 2021. De werkgroep "Fruitteelt" onderzoekt het dossier en formuleert
een advies aan het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf dat de beslissing neemt. Deze beslissing
geeft onder meer het aantal gelegenheidswerknemers weer dat in de fruitteelt is tewerkgesteld en waarop
de werkgever een beroep kan doen tijdens het voor het jaar 2021 tot 100 dagen uitgebreide stelsel. Het
Paritair Comité deelt deze beslissing mee aan de betrokken werkgever en bezorgt ze uiterlijk op 31 mei
2021 tevens aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en aan de minister die Sociale zaken onder zijn
bevoegdheid heeft. f) paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Voor het
jaar 2021 wordt, in afwijking van het eerst lid, de beperking tot 65 dagen verhoogd tot 100 dagen."; g)
in paragraaf 4 worden de woorden "de land- of tuinbouwsector" vervangen door de woorden "dezelfde onderneming"; h)
paragraaf 4 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Voor de toepassing van deze paragraaf
verstaat men onder dezelfde onderneming, het geheel van juridische entiteiten die worden bestuurd door
dezelfde bestuurders en/ of beheerders of die behoren tot dezelfde technische bedrijfseenheid zoals bedoeld
in de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven."; i) in het artikel
worden de paragrafen 4/1 en 4/2 ingevoegd, luidende : " § 4/1. Voor de berekening van
de 180 dagen, bedoeld in paragraaf 4, wordt geen rekening gehouden met een tewerkstelling in de onderneming
tijdens genoemde periode, wanneer deze werd uitgevoerd in het kader van een contract voor bepaalde duur
of voor een duidelijk omschreven werk van maximaal zes opeenvolgende kalenderweken. §
4/2. In afwijking van paragraaf 4 is de 180-dagenregel niet van toepassing op de werknemer die als gelegenheidswerknemer
in dezelfde onderneming wenst te werken nadat diens arbeidsovereenkomst op de wettelijke pensioenleeftijd
werd beëindigd.". Art. 27. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2021 en treedt buiten
werking op 31 december 2021. HOOFDSTUK 4. - Toekenning van een aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering
in de uitkeringsverzekering voor werknemers Art. 28. Artikel 4 van de wet van 24 juni 2020 houdende
toekenning van een tijdelijke aanvulling op de uitkeringen voor primaire arbeidsongeschiktheid, waarvan
de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : "
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 is het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering
bedoeld in artikel 3 voor de gerechtigde die aanspraak kan maken op het minimumbedrag bedoeld in artikel
87, zevende lid, van de gecoördineerde wet, gelijk aan het bedrag verkregen door de som van het bedrag
van de primaire ongeschiktheidsuitkering gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87,
eerste lid van de gecoördineerde wet en het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering
vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, te verminderen met het voormelde minimumbedrag.". Art.
29. In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "vanaf de eerste dag van de zevende
maand van primaire ongeschiktheid" opgeheven. Art. 30. In dezelfde wet wordt een artikel 5/1
ingevoegd, luidende : "Art. 5/1. Indien de som van enerzijds het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering
gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet, in
voorkomend geval verhoogd tot het minimumbedrag bedoeld in artikel 87, zevende lid, van de gecoördineerde
wet, en anderzijds het overeenkomstig de artikelen 4 en 5 vastgestelde bedrag van de aanvullende primaire
ongeschiktheidsuitkering het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet,
in voorkomend geval aangepast overeenkomstig de regeling bedoeld in artikel 6, tweede lid, overschrijdt,
wordt het bedrag van de aanvullende primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 3 echter begrensd
tot het verschil van enerzijds dit voormelde gederfde loon en anderzijds het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering
gelijk aan 60 % van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet, in
voorkomend geval verhoogd tot het minimumbedrag bedoeld in artikel 87, zevende lid, van de gecoördineerde
wet.". Art. 31. Artikel 28 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2020. De artikelen
29 en 30 treden in werking op 1 januari 2021. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 4 november
2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie Art. 32. In artikel
10 van de wet van 4 november 2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie,
worden de woorden ", met inbegrip van de als uitzendkracht gepresteerde uren bij gebruikers die behoren
tot de zorgsector en in het onderwijs," ingevoegd tussen de woorden "gepresteerde uren" en de woorden
"niet in aanmerking genomen". Art. 33. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 13 november
2020. TITEL 5. - Werk HOOFDSTUK 1. - Compensatie van de werkgeverskost van de tijdelijke
werkloosheid wegens overmacht ingevolge het coronavirus voor de jaarlijkse vakantie voor de bedienden Art.
34. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers die in het tweede kwartaal 2020 werknemers tewerkstellen
bedoeld in titel III van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten
van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers. Art. 35. § 1. Tijdens
het tweede kwartaal 2021 heeft iedere werkgever bedoeld in artikel 34 recht op een compensatie ten bedrage
van een percentage van een globaal bedrag van 93 582 741 euro ter compensatie van de kost van de gelijkstelling
tot 31 december 2020 van de perioden van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht corona voor de jaarlijkse
vakantie in het stelsel van de jaarlijkse vakantie van de bedienden. Dit percentage wordt berekend op
basis van de gelijkgestelde dagen van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ingevolge het coronavirus
COVID-19 die zijn aangegeven in de multifunctionele kwartaalaangifte bedoeld in artikel 21 van de wet
van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke
zekerheid der arbeiders van het tweede kwartaal 2020 voor de werknemers bedoeld in artikel 34. Deze
compensatie wordt berekend en toegekend door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Hiertoe wordt een
prestatiebreuk berekend per tewerkstelling in de multifunctionele kwartaalaangifte en, in voorkomend
geval, worden de verschillende prestatiebreuken opgeteld tot een globale prestatiebreuk van de werknemer. Voor
de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder tewerkstelling verstaan : de tewerkstelling bedoeld in artikel
2, 1°, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van
de programmawet van 24 december 2002, betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen
inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. De prestatiebreuk wordt als volgt
berekend : 1° voor de tewerkstelling die in de multifunctionele kwartaalaangifte uitsluitend
in dagen wordt aangegeven : X/ (13 x D), waarbij : X = het aantal dagen in de multifunctionele
kwartaalaangifte aangegeven onder de code voor gelijkgestelde prestaties van tijdelijke werkloosheid
wegens overmacht ingevolge het coronavirus COVID-19; D = het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel; 2°
voor de tewerkstelling die in de multifunctionele kwartaalaangifte in dagen en uren wordt aangegeven
: Z / (13 x U), waarbij : Z = het aantal uren in de multifunctionele kwartaalaangifte aangegeven
onder de code voor gelijkgestelde prestaties van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ingevolge het
coronavirus COVID-19; U = het gemiddeld aantal uren per week van de referentiewerknemer. De
prestatiebreuk wordt per tewerkstelling afgerond op twee cijfers na de komma, waarbij 0,005 naar boven
wordt afgerond. De globale prestatiebreuk van een werknemer in de multifunctionele kwartaalaangifte
is hoogstens gelijk aan 1. In geval van overschrijding wordt het resultaat tot 1 herleid. §
2. Voor de toekenning van de compensatie aan iedere werkgever wordt een gemiddeld percentage berekend
op basis van de globale prestatiebreuken van zijn werknemers in het tweede kwartaal 2020. Dit gemiddeld
percentage wordt afgerond op twee cijfers na de komma, waarbij 0,005 naar boven wordt afgerond. De
werkgevers voor wie het gemiddeld percentage kleiner is dan 10 ontvangen geen compensatie. De
werkgevers voor wie het gemiddeld percentage groter dan of gelijk is aan 10 en kleiner is dan 20 ontvangen
een compensatie van 33 %. De werkgevers voor wie het gemiddeld percentage groter dan of gelijk
is aan 20 en kleiner is dan 50 ontvangen een compensatie van 66 %. De werkgevers voor wie het
gemiddeld percentage groter dan of gelijk is dan 50 ontvangen een compensatie van 100 %. §
3. De compensatie (C) van iedere werkgever wordt berekend als volgt : C = (A / T) * E, waarbij
: A = per werkgever het resultaat van het compensatiepercentage zoals bepaald in paragraaf 2
vermenigvuldigd met de som van de globale prestatiebreuken bepaald in paragraaf 1, samengeteld voor het
tweede, derde en vierde kwartaal 2020. Dit resultaat wordt afgerond op twee cijfers na de komma, waarbij
0,005 naar boven wordt afgerond; T = de som van alle resultaten (A) van alle werkgevers bedoeld
in artikel 34; E = het bedrag bedoeld in paragraaf 1, eerste lid. § 4. Voor
de werkgever bedoeld in paragraaf 1 die in het tweede kwartaal 2021 nog steeds personeel tewerkstelt,
brengt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid het bedrag van de toegekende compensatie in mindering van
de aan de voormelde Rijksdienst verschuldigde bedragen voor het kwartaal van aanwending. De werkgever
kan het ongebruikte krediet overdragen naar de volgende kwartalen van 2021 voor zover er bijdragen verschuldigd
zijn. Art. 36. De Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale
Arbeidsraad, kan het bedrag bedoeld in artikel 35, § 1, eerste lid, aanpassen in functie van een
herevaluatie van de globale enveloppe in het kader van de evolutie van de socio-economische crisis. HOOFDSTUK
2. - Bepalingen tot toekenning van een toelage aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie voor het jaar
2021 ter compensatie van de kost van de gelijkstelling van de perioden van tijdelijke werkloosheid wegens
overmacht corona voor de jaarlijkse vakantie in het stelsel van de jaarlijkse vakantie van de arbeiders Art.
37. Een toelage die in de begroting van de FOD Sociale Zekerheid is opgenomen, wordt aan de Rijksdienst
voor Jaarlijkse Vakantie toegekend voor het jaar 2021 ter compensatie van de kost van de gelijkstelling
tot 31 december 2020 van de perioden van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht corona voor de jaarlijkse
vakantie in het stelsel van de jaarlijkse vakantie van de arbeiders. Het bedrag van deze toelage
wordt vastgesteld op 93 582 741 euro. Art. 38. Het in artikel 37 bedoelde bedrag wordt uiterlijk
op 30 april 2021 aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie betaald. Art. 39. Dit hoofdstuk
treedt in werking op 1 januari 2021. HOOFDSTUK 3. - Diverse arbeidsrechtelijke maatregelen Afdeling
1. - Maatregelen tot vrijwaring van een vlotte arbeidsorganisatie Onderafdeling 1. - Begripsomschrijving Art.
40. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° de zorgsector : de private
en openbare diensten voor zorg, opvang en bijstand voor personen, voor oudere personen, voor minderjarigen,
voor mindervalide personen en voor kwetsbare personen, met inbegrip van slachtoffers van intrafamiliaal
geweld. Voor de private sector behoren deze diensten of organisaties tot de volgende paritaire comités
: 318 Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp; 319 Paritair
Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten; 330 Paritair Comité voor
de gezondheidsinrichtingen en -diensten; 331 Paritair Comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector;
332 Paritair Comité voor de Franstalige en Duitstalige welzijns- en gezondheidssector; 322
Paritair Comité voor de uitzendarbeid en de erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren,
voor zover de uitzendkracht wordt tewerkgesteld bij een gebruiker die ressorteert onder één van de hierboven
vermelde paritaire comités; Onder de openbare zorgsector wordt verstaan de openbare zorginstellingen
met als NACE-code 86101, 86102, 86103, 86104, 86109, 86210, 86901, 86903, 86904, 86905, 86906, 86909,
87101, 87109, 87901. 2° tijdelijk werkloze : de werkloze die uitkeringen geniet in toepassing
van de artikelen 106 tot 108bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; 3°
bruggepensioneerde : de werkloze die uitkeringen geniet in toepassing van het koninklijk besluit van
7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen; 4°
werkloze met bedrijfstoeslag : de werkloze die uitkeringen geniet in toepassing van het koninklijk besluit
van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag; 5° de factor
X : het aantal dagen, behalve de zondagen, in een bedoelde kalendermaand die gelegen zijn in de kalenderperiode
gedekt door een tewerkstelling in de zorgsector of het onderwijs, zoals aangegeven in toepassing van
het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling,
met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid
en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels; 6° werkgevers die
tot de cruciale sectoren behoren : de handelszaken, private en publieke bedrijven en diensten die personeel
tewerkstellen en die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de vitale belangen van de Natie en de
behoeften van de bevolking als bedoeld in het raam van de door de minister van Binnenlandse Zaken genomen
dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, alsook de producenten,
leveranciers, aannemers en onderaannemers van goederen, werken en diensten die essentieel zijn voor de
activiteit van deze ondernemingen en deze diensten. Onderafdeling 2. - Mogelijkheid tot het
afsluiten van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor werknemers die in tijdelijke
werkloosheid verkeren Art. 41. Deze onderafdeling is van toepassing op de werkgevers uit de
zorgsector en het onderwijs, alsook op de werkgevers die instellingen en centra exploiteren die belast
zijn met contactopsporing om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken. Art.
42. In afwijking van artikel 10 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, heeft
het sluiten van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd van minimaal 7 dagen door
een werkgever die onder het toepassingsgebied van deze onderafdeling valt, niet het sluiten van een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd tot gevolg, indien deze arbeidsovereenkomsten worden gesloten door werknemers die
in tijdelijke werkloosheid verkeren. Deze arbeidsovereenkomsten moeten worden gesloten met een andere
werkgever dan de werkgever waarbij de werknemer in tijdelijke werkloosheid verkeert. De werknemer
heeft het recht deze arbeidsovereenkomsten zonder opzegging te beëindigen. Onderafdeling 3.
- Terbeschikkingstelling van werknemers aan gebruikers uit de zorgsector en het onderwijs, of aan gebruikers
die instellingen en centra exploiteren die belast zijn met contactopsporing om de verspreiding van het
coronavirus COVID-19 te beperken Art. 43. Deze onderafdeling is van toepassing op de gebruikers,
bedoeld bij artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid
en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, uit de zorgsector en het onderwijs,
of die instellingen en centra exploiteren die belast zijn met contactopsporing om de verspreiding van
het coronavirus COVID-19 te beperken. Art. 44. § 1. In afwijking van artikel 31 van
de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen
van werknemers ten behoeve van gebruikers, kan een werkgever, naast zijn gewone activiteit, gedurende
de geldigheidsduur van deze onderafdeling, zijn vaste werknemers ter beschikking stellen van een gebruiker
die onder het toepassingsgebied van deze onderafdeling valt, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan
de gevolgen van de COVID-19-epidemie bij de gebruiker, op voorwaarde dat die vaste werknemers reeds vóór
1 oktober 2020 in dienst zijn getreden bij de werkgever. § 2. De voorwaarden en de duur
van de terbeschikkingstelling moet worden vastgelegd in een geschrift ondertekend door de werkgever,
de gebruiker en de werknemer. Dit geschrift moet worden opgesteld vóór het begin van de terbeschikkingstelling.
§ 3. De overeenkomst die de werknemer met zijn werkgever verbindt, blijft gelden tijdens de periode
van het in § 1 bedoelde ter beschikking stellen; de gebruiker wordt echter hoofdelijk aansprakelijk
voor de betaling van de sociale bijdragen, lonen, vergoedingen en voordelen die daaruit volgen. In geen
geval mogen die lonen, vergoedingen en voordelen lager zijn dan die welke de werknemers ontvangen die
dezelfde functies in de onderneming van de gebruiker uitoefenen. § 4. Gedurende de periode
waarin de werknemer ter beschikking van de gebruiker wordt gesteld, is de gebruiker verantwoordelijk
voor de toepassing van de bepalingen van de wetgeving inzake de reglementering en de bescherming van
de arbeid, die gelden op de plaats van het werk zoals bedoeld bij artikel 19 van de wet van 24 juli 1987
betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten
behoeve van gebruikers. Onderafdeling 4. - Tijdelijke tewerkstelling bij werkgevers uit de zorgsector
en het onderwijs en bij werkgevers die instellingen en centra exploiteren die belast zijn met contactopsporing
om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken Art. 45. Deze onderafdeling is van
toepassing op de werkgevers behorend de zorgsector en het onderwijs, alsook op de werkgevers die instellingen
en centra exploiteren die belast zijn met contactopsporing om de verspreiding van het coronavirus COVID-19
te beperken. Art. 46. Een werknemer, tewerkgesteld bij een werkgever, die onder het toepassingsgebied
van deze onderafdeling valt, die zijn arbeidsprestaties onderbreekt of heeft verminderd in het kader
van hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, kan
met zijn werkgever overeenkomen om de betrokken onderbreking of vermindering van arbeidsprestaties tijdelijk
te schorsen. Na afloop van de tijdelijke schorsing, wordt de oorspronkelijke onderbreking of vermindering
van arbeidsprestaties onder de oorspronkelijke voorwaarden verdergezet voor de resterende duur. De
tijdelijke schorsing van de onderbreking of vermindering van arbeidsprestaties is slechts mogelijk tot
en met de datum van buitenwerkingtreding van deze onderafdeling. De werknemer deelt de schorsing
van de onderbreking of vermindering van arbeidsprestaties schriftelijk aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Deze Rijksdienst kan voorzien in een modelformulier om deze mededeling te verrichten. Tijdens
de periode van schorsing van de onderbreking of vermindering van arbeidsprestaties is er geen recht op
uitkering. Art. 47. § 1. Een werknemer die zijn arbeidsprestaties onderbreekt of heeft
verminderd in het kader van hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende
sociale bepalingen, kan, tijdens de duur van deze onderbreking of vermindering van arbeidsprestaties,
tijdelijk tewerkgesteld worden bij een andere werkgever die onder het toepassingsgebied van deze onderafdeling
valt. De arbeidsovereenkomst bij de andere werkgever wordt schriftelijk vastgesteld en bevat
een einddatum die de dag van buitenwerkingtreding van deze onderafdeling niet overschrijdt. De
werknemer brengt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening schriftelijk op de hoogte van elke nieuwe tewerkstelling.
Deze Rijksdienst kan voorzien in een modelformulier om deze mededeling te verrichten. §
2. In afwijking van de bepalingen in diverse koninklijke besluiten in uitvoering van de voornoemde herstelwet
van 22 januari 1985, behoudt de werknemer het recht op de onderbrekingsuitkering indien hij in toepassing
van paragraaf 1 een nieuwe tewerkstelling aanvangt bij een andere werkgever die onder het toepassingsgebied
van deze onderafdeling valt. Het bedrag van die onderbrekingsuitkering wordt evenwel met een
kwart verminderd voor de duur van de arbeidsovereenkomst. Art. 48. Wanneer een tijdelijk werkloze
het werk tijdelijk hervat bij een andere werkgever die onder het toepassingsgebied van deze onderafdeling
valt, wordt, in afwijking van de artikelen 44, 45, 46, en 106 tot 108bis, van het koninklijk besluit
van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, het aantal uitkeringen per kalendermaand
verkregen in toepassing van artikel 106 tot 108bis, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november
1991, verminderd met een vierde van de factor X. Wanneer de decimale breuk van het resultaat
van de deling van X door 4 minder dan 0,25 bedraagt, wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond;
wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,25 zonder 0,75 te bereiken, wordt het resultaat
naar 0,50 afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,75, wordt het resultaat naar
de hogere eenheid afgerond. De regeling bedoeld in het eerste lid is slechts van toepassing
op de tewerkstelling gelegen in de periode tot en met de datum van buitenwerkingtreding van dit artikel. Art.
49. § 1. Wanneer een bruggepensioneerde of een werkloze met bedrijfstoeslag het werk tijdelijk
hervat bij een werkgever die onder het toepassingsgebied van deze onderafdeling valt, wordt, in afwijking
van de artikelen 44, 45 en 46 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering,
het aantal uitkeringen per kalendermaand verminderd met een vierde van de factor X. Wanneer
de decimale breuk van het resultaat van de deling van X door 4 minder dan 0,25 bedraagt, wordt het resultaat
naar de lagere eenheid afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,25 zonder 0,75
te bereiken, wordt het resultaat naar 0,50 afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt
dan 0,75, wordt het resultaat naar de hogere eenheid afgerond. De regeling bedoeld in het eerste
lid is slechts van toepassing op de tewerkstelling gelegen in de periode tot en met de datum van buitenwerkingwerking
van dit artikel. § 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing als een bruggepensioneerde
of een werkloze met bedrijfstoeslag het werk tijdelijk hervat in een sector of instelling die onder het
toepassingsgebied van deze onderafdeling valt, bij de werkgever die de debiteur is van de aanvullende
vergoeding in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Art. 50. Voor
de toepassing van het koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel
XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen, betreffende de socialezekerheidsbijdragen
en de inhoudingen in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op aanvullende vergoedingen bij
sommige socialezekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen, wordt een tewerkstelling zoals bedoeld
in artikel 49, § 2, in afwijking van artikel 3 van vermeld besluit van 29 maart 2010 beschouwd
als een werkhervatting van het type 1 en niet van het type 2. Onderafdeling 5. - Verhoging van
het aantal vrijwillige overuren bij de werkgevers die tot de cruciale sectoren behoren Art.
51. Deze onderafdeling is van toepassing op de werkgevers die tot de cruciale sectoren behoren. Art.
52. § 1. De 100 uren bedoeld in artikel 25bis, § 1, eerste lid, van de arbeidswet van
16 maart 1971 worden voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 verhoogd tot 220
uren bij de werkgevers die tot de cruciale sectoren behoren. Deze bijkomende overuren voor de periode
van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 dienen te worden gepresteerd tijdens deze periode. De
bijkomende uren die, in toepassing van artikel 2 van het bijzondere-machtenbesluit nr. 14 tot uitvoering
van artikel 5, § 1, 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om
maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 tot vrijwaring van
een vlotte arbeidsorganisatie in de kritieke sectoren, werden gepresteerd tijdens de periode van 1 april
2020 tot en met 30 juni 2020, worden in mindering gebracht van de bijkomende overuren die in toepassing
van het eerste lid kunnen worden gepresteerd tijdens de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december
2020. § 2. De 100 uren bedoeld in artikel 25bis, § 1, eerste lid, van de arbeidswet
van 16 maart 1971 worden voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 verhoogd tot 220
uren bij de werkgevers die tot de cruciale sectoren behoren. Deze bijkomende overuren voor de periode
van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 dienen te worden gepresteerd tijdens deze periode.
§ 3. De bijkomende overuren die met toepassing van artikel 25bis, § 1, eerste lid, van
de arbeidswet van 16 maart 1971 tijdens de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en
tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 worden gepresteerd bij de werkgevers die
tot de cruciale sectoren behoren, worden niet aangerekend bij de berekening van het gemiddelde bedoeld
in artikel 26bis, § 1, van dezelfde wet en worden niet in aanmerking genomen voor de naleving
van de grens bedoeld bij artikel 26bis, § 1bis, van dezelfde wet. § 4. Het overloon
bepaald bij artikel 29, § 1, van de arbeidswet van 16 maart 1971 is niet van toepassing op de
bijkomende overuren die, tijdens de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en tijdens
de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021, met toepassing van de paragrafen 1 en 2 worden
gepresteerd bij de werkgevers die tot de cruciale sectoren behoren. Onderafdeling 6. - Opschorting
van de voorwaarde zoals bepaald in artikel 18, 3°, van het koninklijk besluit van 2 september 2018 houdende
de uitvoering van de wet van 9 mei 2018 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse onderdanen die
zich in een specifieke verblijfssituatie bevinden Art. 53. De voorwaarde zoals bepaald in artikel
18, 3°, van het koninklijk besluit van 2 september 2018 houdende de uitvoering van de wet van 9 mei
2018 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse onderdanen die zich in een specifieke verblijfssituatie
bevinden, dat enkel de verzoekers die vier maanden na de indiening van hun verzoek om internationale
bescherming nog geen betekening van de beslissing hebben gekregen van de Commissaris-generaal voor de
Vluchtelingen en Staatlozen mogen werken, wordt opgeschort voor zover hun verzoek werd geregistreerd
ten laatste op 8 december 2020. Het eerste lid geldt enkel onder de voorwaarde dat de werkgever
instaat voor de opvang van deze verzoeker. Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 23 oktober
2020 tot het openstellen van tijdelijke werkloosheid overmacht corona voor werknemers in geval van sluiting
van de school, opvang of centrum voor opvang voor personen met een handicap van hun kind Art.
54. Het opschrift van de wet van 23 oktober 2020 tot het openstellen van tijdelijke werkloosheid overmacht
corona voor werknemers in geval van sluiting van de school, opvang of centrum voor opvang voor personen
met een handicap van hun kind, wordt vervangen als volgt : "Wet tot het openstellen van tijdelijke werkloosheid
overmacht corona voor werknemers in de gevallen waarin het onmogelijk is voor hun kind om naar het kinderdagverblijf,
de school, of het centrum voor opvang voor personen met een handicap te gaan". Art. 55. In artikel
2 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden
de bepalingen 1° en 2° vervangen als volgt : "1° wanneer een minderjarig kind dat met hem
samenwoont hetzij niet naar zijn kinderdagverblijf kan gaan, hetzij niet naar school kan gaan, omdat
het kinderdagverblijf, de klas of de school waarvan het deel uitmaakt wordt gesloten als gevolg van een
maatregel om de verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 te beperken, of omdat het minderjarig kind
verplicht afstandsonderwijs moet volgen of omdat het kind omwille van een andere reden in quarantaine
of in isolatie moet om de verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 te beperken; 2° wanneer
hij een gehandicapt kind ten laste heeft, ongeacht de leeftijd van dat kind, en dat kind niet naar een
centrum voor opvang van gehandicapte personen kan gaan, of de intramurale of extramurale dienstverlening
of behandeling georganiseerd of erkend door de Gemeenschappen niet langer kan genieten, als gevolg van
een maatregel om de verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 te beperken."; 2° het tweede
lid wordt vervangen als volgt : "De werknemer heeft dit recht gedurende de gehele periode waarop
het attest of de aanbeveling voorzien in de vierde lid betrekking heeft."; 3° tussen het tweede
en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Wanneer de werknemer samenwoont met de
andere ouder van het kind, kan dit recht voor éénzelfde periode slechts door één van hen worden uitgeoefend."; 4°
het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt vervangen als volgt : "De werknemer
die gebruik maakt van dit recht dient zijn werkgever daarvan onmiddellijk op de hoogte te brengen. De
werknemer dient onverwijld aan de werkgever een medisch certificaat tot bevestiging van quarantaine of
isolatie van het kind, een aanbeveling tot quarantaine of isolatie afgegeven door de bevoegde instantie
of een attest van het kinderdagverblijf, van de school of het centrum voor opvang van gehandicapte personen
te overhandigen, dat de sluiting bevestigt van de betrokken instelling of de klas als gevolg van een
maatregel om de verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 te beperken. In dit attest staat de periode
vermeld waarin de sluiting van toepassing is.". Art. 56. In artikel 3 van dezelfde wet, worden
de woorden "31 december 2020" vervangen door de woorden "31 maart 2021". Afdeling 3. - Wijziging
van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk
om specifieke maatregelen in geval van een pandemie mogelijk te maken Art. 57. Artikel 4, §
1, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk, gewijzigd bij de wet van 7 april 1999, wordt aangevuld met een lid, luidende : "In geval
van een epidemie of pandemie kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad,
bijzondere preventiemaatregelen bepalen die van toepassing zijn in de ondernemingen en instellingen met
het oog op de bescherming van het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.". Afdeling
4. - Inwerkingtreding en temporele toepassing Art. 58. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang
van 1 oktober 2020, met uitzondering van artikel 48 dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het
Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. De artikelen 40 tot 53 treden buiten werking op 31
maart 2021. TITEL 6. - Mogelijkheid van verlenging van de maatregelen Art. 59. De Koning
kan voor elke termijn bepaald bij deze wet of bij de bepalingen die worden gewijzigd bij deze wet, met
uitzondering van artikel 5 en dit artikel, de uiterste vervaldag van deze termijn verlengen met hoogstens
drie maanden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De in het eerste lid
bedoelde besluiten worden bij wet bekrachtigd binnen een termijn van één jaar vanaf de datum van hun
bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De in het eerste lid bedoelde besluiten worden geacht
nooit uitwerking te hebben gehad indien ze niet worden bekrachtigd binnen de termijn bedoeld in het tweede
lid. TITEL 7. - Economie Art. 60. In Boek VII, hoofdstuk 2, afdeling 5, onderafdeling
2, van het Wetboek economisch recht, ingevoegd bij de wet van 22 april 2016, wordt een artikel VII.145/1
ingevoegd, luidende : "VII.145/1. § 1. Bij een hypothecair krediet met een onroerende
bestemming kan de kredietnemer de kredietgever verzoeken tot de verlenging van de looptijd of de tijdelijke
opschorting van betaling van kapitaalaflossingen en interest. De bepalingen van artikel VII.133
zijn niet van toepassing op het tijdelijke uitstel van betaling of verlenging van de looptijd.
§ 2. Om wijzigingen aan het contract van hypothecair krediet met onroerende bestemming te verzoeken
zoals bedoeld in § 1, is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden : 1° De kredietnemer
lijdt een inkomensverlies door de economische gevolgen van het coronavirus; 2° De kredietnemer
vraagt om die reden aan zijn of haar kredietgever een tijdelijk uitstel van betaling of verlenging van
de looptijd van zijn lopende hypothecaire kredietovereenkomst; 3° Het krediet dat het voorwerp
uitmaakt van de aanvraag tot tijdelijk uitstel van betaling of verlenging van de looptijd vertoonde geen
betalingsachterstand op 1 september 2020. Tevens mag het betrokken krediet op de datum van de aanvraag
van het betalingsuitstel niet in de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van
België zijn geregistreerd met een niet-geregulariseerde betalingsachterstand. § 3. De
wijziging van de kredietovereenkomst die bestaat uit het uitstel van terugbetaling of verlenging van
de looptijd hoeft niet in de kredietovereenkomst zelf te worden geformaliseerd, maar kan worden vastgesteld
via een bijvoegsel op een duurzame drager dat het bewijs levert van de instemming van de partijen met
de inhoud. De kredietgever zal in dit geval geen dossierkosten aanrekenen. §
4. Indien de kredietnemer zelf verzoekt om een of meerdere wijzigingen van zijn hypothecaire kredietvoorwaarden
met een onroerende bestemming, kan worden afgeweken van de bepalingen van artikel VII.134, § 1,
voor zover er een bewijs is tot instemming. Deze wijziging kan onder meer de tijdelijke opschorting
van betaling inhouden of de verlenging van de looptijd van zijn contract. De kredietgever zal
in beide voorafgaande gevallen geen dossierkosten aanrekenen. De kredietgever zal in deze omstandigheid
niet moeten voldoen aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel VII.134, § 1. Art. 61.
Artikel VII.148, paragraaf 2, eerste lid van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een punt 7°, luidende
: "7° de toekenning van een tijdelijk uitstel van betaling bedoeld in artikel VII.145/1 en
de datum van die toekenning.". Art. 62. Deze titel treedt in werking op 1 januari 2021 en treedt
buiten werking op 1 juli 2021. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal
worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel,
20 december 2020. FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, A.
DE CROO De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Financiën, V.
VAN PETEGHEM De Minister van Sociale Zaken, Fr. VANDENBROUCKE De Minister
van Maatschappelijke Integratie, K. LALIEUX Met 's Lands zegel gezegeld : De
Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer
van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 55-1674 Integraal verslag
: 17 december 2020.