einde

Publicatie : 2020-05-29

Beeld van de publicatie
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE

20 MEI 2020. - Wet houdende diverse bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19



FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Tijdelijke versoepeling van de vereisten voor de identificatie van de ondertekenaars van authentieke akten die een gerechtelijk ambt of een ambt bij het Grondwettelijk Hof uitoefenen
Art. 2. De ondertekenaar van een authentieke akte in gedematerialiseerde vorm die een gerechtelijk ambt uitoefent als bedoeld in deel II, boek II, titel 1, van het Gerechtelijk Wetboek, die werd benoemd tot gerechtelijk stagiair overeenkomstig artikel 259octies, § 1, vierde lid van hetzelfde Wetboek, of die een ambt uitoefent als bedoeld in titel II, hoofdstuk 1 of 3 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, en die gebruik maakt van een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG, wordt, tot bewijs van het tegendeel, vermoed op het ogenblik van zijn handtekening te beschikken over de vereiste hoedanigheid om rechtsgeldig een authentieke akte op te maken.
Artikel 1317, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de ondertekenaar bedoeld in het eerste lid.
Art. 3. Dit hoofdstuk is van toepassing tot 30 juni 2020.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde datum aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
HOOFDSTUK 3. - Wettiging van de tijdelijke
maatregelen betreffende de neerlegging van verzoekschriften
Art. 4. Onverminderd de andere nadere regels waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet, kunnen elke akte van rechtsingang of van voorziening en elk verzoekschrift of verzoek aan de rechter, en de bijlagen daarvan, bij de griffie van een gerecht worden neergelegd:
1° per e-mail, wanneer ze afkomstig zijn van een gerechtsdeurwaarder of een advocaat;
2° door het e-Depositsysteem bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende de elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek.
Het eerste lid, 1°, is van toepassing tot de tweede dag volgend op de bekendmaking van deze wet.
Het eerste lid, 2°, is van toepassing tot 30 juni 2020.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum bedoeld in het derde lid, aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
HOOFDSTUK 4. - De procedure van vereffening-verdeling
Art. 5. In afwijking van de artikelen 1214 tot 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek, kan tussen 18 maart 2020 en 30 juni 2020 de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling, desgevallend via videoconferentie, worden gehouden en voortgezet.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde einddatum aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19 pandemie.
Art. 6. Indien de notaris van oordeel is dat de voortzetting van de procedure bedoeld in artikel 5 niet mogelijk is, brengt hij de partijen en hun raadslieden hiervan schriftelijk op de hoogte en preciseert hij de reden ervan.
In dat geval kan elke termijn die in het kader van de procedure van vereffening-verdeling hetzij wettelijk, hetzij conventioneel is bepaald en die verstrijkt tussen 18 maart 2020 en 30 juni 2020, door de notaris worden verlengd met maximaal vier maanden, na advies van de partijen.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het tweede lid bedoelde einddatum aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
HOOFDSTUK 5. - Videoconferentie voor gerechtsdeurwaarders
Art. 7. Elke beslissing van een wettelijk of reglementair orgaan zoals beschreven in het tweede deel, boek IV, van het Gerechtelijk Wetboek, alsook deze van de daaruit voortvloeiende commissies en comités, kan schriftelijk worden genomen of via elk ander communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2281 van het Burgerlijk wetboek.
Elke vergadering van een wettelijk of reglementair orgaan zoals beschreven in hetzelfde boek IV, alsook deze van de daaruit voortvloeiende commissies en comités, kan worden gehouden door middel van elk telecommunicatiemiddel dat een gezamenlijke beraadslaging toelaat, zoals telefonische of videoconferenties. Hetzelfde geldt voor elk mondeling examen, en, mits akkoord van de belanghebbende partij, voor elke hoorzitting bedoeld in het hetzelfde boek IV. Er wordt afgeweken van de regels over de plaats van de vergaderingen van de organen. Indien geheime stemmingen vereist zijn, wordt een intern reglement opgesteld.
Van elke oproeping, beslissing of mededeling van een wettelijk of reglementair orgaan beschreven in hetzelfde boek IV, alsook deze van de daaruit voortvloeiende commissies en comités, kan schriftelijk kennisgeving worden gedaan op elke wijze van communicatie bedoeld in artikel 2281 van het Burgerlijk wetboek.
De rechten van verdediging in tuchtzaken mogen niet worden aangetast bij de toepassing van het eerste tot het derde lid.
Art. 8. Met uitzondering van de tuchtprocedures bedoeld in de artikelen 533 tot 548 van het Gerechtelijk Wetboek, worden alle wettelijke termijnen voor de beslissingen, de vergaderingen en de kennisgevingen bedoeld in artikel 7 die zijn verstreken tussen 18 maart 2020 en een maand volgend op de bekendmaking van deze wet, met drie maanden verlengd wanneer de betrokken beslissingen, vergaderingen en kennisgevingen niet hebben plaatsgevonden.
HOOFDSTUK 6. - Tijdelijke inperking
van bepaalde beslagen tegen particulieren
Art. 9. Alle natuurlijke personen die geen onderneming zijn in de zin van artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht, genieten van een tijdelijke opschorting zoals hierna bepaald:
1° behoudens op onroerende goederen andere dan diegene waar de schuldenaar zijn woonplaats heeft, kan tegen hen geen uitvoerend beslag worden gelegd;
2° behoudens op onroerende goederen andere dan diegene waar de schuldenaar zijn woonplaats heeft, worden de uitvoerende beslagen die ten opzichte van hen reeds werden gelegd voor de inwerkingtreding van deze wet, geschorst;
3° tegen hen kan geen bewarend en uitvoerend beslag onder derden dat de betaling van een geldsom tot voorwerp heeft worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
1° op de gevallen bedoeld in artikel 1412, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek;
2° op alle andere gevallen, wanneer de schuldenaar instemt met het beslag of de voortzetting van de gedwongen tenuitvoerlegging;
3° in het kader van de invordering van elke veroordeling in strafzaken tot een geldboete, tot een verbeurdverklaring van een geldsom die een schuldvordering tot stand brengt die invorderbaar is op het vermogen van een veroordeelde, tot de gerechtskosten of tot een bijdrage, evenals van elke andere verbintenis tot betaling van een som in strafzaken;
4° in het kader van de invordering van alle sommen verschuldigd uit hoofde van belastingen, voorheffingen, taksen, rechten, verhogingen, administratieve en fiscale geldboeten, nalatigheidsinteresten en bijbehoren, ingevolge een fiscale of sociale fraude;
5° op de kennisgevingen bedoeld in de artikelen 434 en 435 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, 93quater en 93quinquies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, en 36 en 37 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen of gelijkaardige regionale regelgeving, in het kader van het opstellen van akten die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een voor hypotheek vatbaar goed tot voorwerp hebben.
Art. 10. Dit hoofdstuk is van toepassing tot 17 juni 2020.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde datum aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
HOOFDSTUK 7. - Tijdelijke vrijstelling van de wettelijke verplichting tot medeondertekening van een rechterlijke beslissing door alle magistraten, beroepsmagistraten dan wel lekenmagistraten, die ze hebben gewezen
Art. 11. In afwijking van artikel 782 van het Gerechtelijk Wetboek, en onverminderd de artikelen 778 en 779 van hetzelfde Wetboek, is een rechterlijke beslissing gewezen door een kamer samengesteld uit meerdere magistraten, zij het beroepsmagistraten dan wel lekenmagistraten, eveneens rechtsgeldig met enkel de handtekening van de voorzitter van die kamer en die van de griffier.
Art. 12. Dit hoofdstuk is van toepassing tot 30 juni 2020.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde datum aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
HOOFDSTUK 8. - Tijdelijke bevoegdheid van de politierechtbanken
om kennis te nemen van inbreuken tegen COVID-19-maatregelen
Art. 13. Onverminderd de artikelen 137 en 138 van het Wetboek van Strafvordering neemt de politierechtbank kennis van inbreuken bedoeld in artikel 187 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid in de mate dat deze overtredingen betrekking hebben op een weigering of verzuim zich te gedragen naar de maatregelen bepaald in een ministerieel besluit genomen op basis van artikel 182 van dezelfde wet en houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken.
HOOFDSTUK 9. - Mogelijkheid voor de politiediensten om digitale kopieën of digitale uittreksels van hun processen-verbaal getekend met behulp van een geavanceerd elektronisch zegel af te leveren
Art. 14. De digitale kopieën en digitale uittreksels van processen-verbaal bedoeld in artikel 40 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt worden ondertekend met behulp van een geavanceerd elektronisch zegel bedoeld in artikel 3.26 van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/CE.
Art. 15. Dit hoofdstuk is van toepassing tot 17 juni 2020.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bepaalde datum aanpassen, teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
HOOFDSTUK 10. - Overgangsbepaling
voor de opleiding van strafuitvoeringsrechters
Art. 16. In het opschrift van hoofdstuk 4 van de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten tot aanpassing van de procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder, wordt het woord "Overgangsbepaling" vervangen door het woord "Overgangsbepalingen".
Art. 17. In hoofdstuk 4 van dezelfde wet wordt een artikel 25/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 25/1. Tijdens het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van deze wet kunnen de magistraten die niet de voortgezette gespecialiseerde opleiding bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 4°, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek hebben gevolgd, die georganiseerd wordt door het Instituut voor gerechtelijke opleiding, ook worden aangewezen in of bij de strafuitvoeringsrechtbanken om hun ambt uit te oefenen. Op het einde van deze periode mogen zij die functies blijven uitoefenen voor zover zij aantonen dat zij hebben voldaan aan de vereisten inzake opleiding waarin in het Gerechtelijk Wetboek is voorzien.".
HOOFDSTUK 11. - Verlenging van de termijnen om bewijsstukken
over te leggen in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand
Art. 18. Wanneer de in artikel 508/14, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde termijn van vijftien dagen afloopt tussen 18 maart 2020 en 30 juni 2020, wordt die termijn verlengd tot maximaal 15 juli 2020, op voorwaarde dat het bureau voor juridische bijstand oordeelt dat de aanvrager of de begunstigde wegens de COVID-19-crisis werd verhinderd de bewijsstukken binnen de gestelde termijn over te leggen.
Art. 19. Wanneer het bureau voor juridische bijstand oordeelt dat de vereiste bewijsstukken voor de toekenning van de juridische tweedelijnsbijstand in de periode tussen 18 maart 2020 en 30 juni 2020 niet tijdig konden worden overgelegd wegens de COVID-19-crisis, wordt zulks gelijkgesteld met een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 508/14, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek. In dat geval zijn de in artikel 508/14, vierde lid, bedoelde procedure alsook de artikelen van dit hoofdstuk van toepassing.
Art. 20. In afwijking van artikel 508/15 van het Gerechtelijk Wetboek doet het bureau voor juridische bijstand, tijdens de periode tussen 18 maart 2020 en 30 juni 2020, uitspraak binnen een termijn van dertig dagen.
Art. 21. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de einddatum bedoeld in de artikelen 18 tot 20 aanpassen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
HOOFDSTUK 12. - Inwerkingtreding
Art. 22. Met uitzondering van wat in het tweede lid wordt bepaald, treedt deze wet in werking de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 4 en de hoofdstukken 4, 5 en 11 hebben uitwerking met ingang van 18 maart 2020.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 20 mei 2020.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
K. GEENS
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
K. GEENS
_______
Nota
Kamer van volksvertegenwoordigers
(www.dekamer.be)
Stukken : 55-1181
Integraal Verslag: 14 mei 2020.


begin

Publicatie : 2020-05-29